November, de maand waarin mijn zoon jarig is. Zijn (hun) vader komt voor de gelegenheid een aantal dagen over en neemt de kinderen mee naar het pretpark Shingl Bana in Rwanduz. In de ochtend hebben we mijn zoon zijn verjaardag gevierd. Op verzoek van hemzelf met muffins in plaats van taart. Een aantal muffins heb ik gekocht, een aantal bakt hij die ochtend zelf. Mijn zoon vindt het leuk eten klaar te maken. Roeren in pannen, kruiden mengen, bakken in de oven. Hij helpt me graag als ik een gerecht klaar maak of een cake bak. Bakken vind ik ook nog wel leuk, want dat is geen dagelijks noodzakelijke gebeurtenis. Koken zou ik het liefst ook met dezelfde frequentie als het bakken doen; eens in de twee a drie maand, maar daar schijn je niet op te kunnen overleven. Als het moet, zoals de laatste weken waarin de tuinman en oppas meer in Iran zijn dan bij mij of wanneer ik straks verhuist ben en geen kokkin meer zal hebben, dan kook ik wel, maar mijn ontspanning haal ik hier niet uit. Ik probeer zoveel mogelijk afwisseling te zoeken. De ene keer met rijst, een andere keer een pasta. Heel af en toe kook ik aardappels. Vlees en groente in broodjes doen we ook wel eens. Soms zie ik wat op internet voorbij komen. Vaak knutsel ik een maaltijd in elkaar van de ingrediënten die in huis zijn. Maar ik vind het geen leuke bezigheid.
Het is de tweede zaterdag van november. Rond half 9 in de ochtend. De vader van mijn kinderen is weer vertrokken. Ik kijk uit het keukenraam over mijn balkon. De lucht is helder blauw. Het weer is nog heerlijk zonnig, ondanks dat de herfst al is begonnen. Binnen afzienbare tijd zal het vast snel kouder worden, bedenk ik me. Ik roep mijn zoon en vraag hem of hij zin heeft naar Duhok te gaan. Een stad in het noorden van Koerdistan-Irak, niet ver van de Turkse grens. Het is twee uur rijden vanaf ons huis.
Niet veel later zit ik met mijn beide jongste kinderen in de auto. Mijn zoon zit naast mij voorin. Op zijn telefoon houdt hij de route voor mij in de gaten. Bij Bastora, naast het benzinestation Wlat rijd ik de Khabat road in. Een lange straat met aan weerszijden weilanden en rechts in de verte de bergen. De weg is in een slechte staat. Hobbels en deuken in het wegdek laten je rijden alsof je in een videospelletje zit. Voor de zekerheid vraag ik wel bij iemand na of het veilig is naar Duhok te gaan. Turkije bombardeert vaak in de grensregio en wijkt ook nogal eens af van de lokaties. De man zegt dat het wel mogelijk is, maar hij wil wel graag dat ik hem op de hoogte houd van waar we zijn of naartoe gaan. Ik ga akkoord en met regelmaat stuur ik hem een update van onze plannen.
Na een half uur bereiken we een nieuwe snelweg. Ik sla rechtsaf. Verderop nemen we een afslag en rijden zo richting Duhok. Ik had het moeilijker verwacht, maar de route blijkt heel eenvoudig. We komen aan in Faida (de uitspraak lijkt overigens meer op Faidya of Faidye) waar een groot archeologisch park is. Een openlucht museum met gegraveerde sculpturen van meer dan 2700 jaar geleden. Het stamt uit de tijd van de Assyrische koning Sargon II en zijn zoon Sennacharib.
We zouden graag het park bezoeken, maar het blijkt nog gesloten. Mannen die vlakbij de ingang werken, weten ook niet wanneer het open zal gaan, maar volgens één van hen kan het nog wel maanden duren. Op mijn verzoek mogen we wel gebruik maken van hun toilet. Een vrouw die in een klein keukentje eten voor de groep mannen kookt, loopt met ons mee en wacht vlakbij. Het toilet heeft geen deur, maar door het muurtje dat tot half voor het toilet reikt, is er wel iets van privacy. Bij de witte stenen wasbak recht tegenover het toilet wassen we onze handen. We bedanken de vrouw, die weer terug gaat naar haar keuken, waar de man die ons naar de vrouw heeft gebracht ons weer opwacht en terug begeleidt naar de auto.
Nu is gebleken dat het archeologische park nog dicht is, proberen we andere historische plekken in de omgeving te zoeken. Wat dat betreft, is heel Koerdistan (en de wijde omtrek) net een heel groot openlucht museum. Helaas is het daarnaast ook net een doolhof, want om alle historische plekken te vinden, is zo gemakkelijk nog niet. Dat zelfs de lokale bevolking lang niet altijd op de hoogte is van de oude plekken, blijkt maar weer eens als we besluiten de Halamata cave, waar Assyrisch reliëf in de wanden gekerfd zijn, te vinden.
Nog steeds met de routeplanner van mijn zoon rijden we verder. De Halamata grot moet dichtbij zijn. Bij het controle punt van Duhok vraag ik aan de man van de Veiligheidsdienst of hij weet welke kant ik op moet gaan. Hij doet zijn best mij te helpen, maar zo te horen, weet hij ook niet waar ik naartoe moet.
“Mag ik je telefoon even?” vraagt hij, als ik hem de plek op mijn schermpje aanwijs.
Ik overhandig hem mijn telefoon.
“Is het niet beter als ik aan de kant ga staan?” vraag ik, “Ik begin een file te veroorzaken.”
“Ja, ga daar maar staan.”
De man wijst mij naar de kant van de weg die met pionnen is afgezet en waar geen auto’s langskomen. Een collega van hem gaat op zijn plek staan om de auto’s die achter mij stonden te wachten te controleren. De eerste man klimt met mijn telefoon naar het tuintje bij hun kantoor de heuvel op.
Ik hoor hem roepen naar een groepje mannen dat in dat tuintje staat: “Dit is een buitenlandse die niet weet waar ze naartoe moet!”
De man van de Veiligheidsdienst staat inmiddels bij het groepje mannen. Ze werpen één voor één een blik op mijn telefoon.
“Waar wil je naartoe?” roept één van de mannen naar mij.
Een ander roept dat ik even boven moet komen.
Via dezelfde stenen trap waar de man net naar boven is gegaan, klim ik nu ook de heuvel op en loop naar het groepje mannen toe. Ik probeer uit te leggen wat ons doel is, maar het lijkt alsof ze het zelf ook lastig vinden dit uit te leggen.
“Ik denk dat je het niet gaat vinden in je eentje,” besluit de man van de Veiligheidsdienst,
“We sturen wel iemand met je mee.”
De man kijkt de groep rond en wijst één van de mannen aan.
“Rij maar achter deze man aan. Hij komt aan die kant van de heuvel straks op de weg,” zegt de man, terwijl hij mij mijn telefoon terug geeft en naar de zijkant van de heuvel wijst, “Ga met je auto hier terug. Iemand zal de pionnen voor je van de weg halen.”
En zo rijd ik even later achter de man aan. We rijden een dorpje binnen, waar de man al vrij snel aan een tegenligger de weg lijkt te vragen.
“Hmm… volgens mij heeft deze man zelf ook geen idee waar we naartoe moeten,” zeg ik tegen mijn kinderen.
Na een minuut of tien komen we aan in een soort reed, net iets breder dan een auto. Rechts is een bergwand, links naast ons ligt een ongeveer twee meter dieper gelegen stuk grond met een sloot. We rijden door tot een plek waar grote keien de reed versperren en we niet verder kunnen. We stappen uit.
Waarschijnlijk vanwege het water in de sloot is de grond hier vruchtbaar, want we kijken over een klein bos met bomen uit. Daarachter zien we huizen staan. In de bergwand is inderdaad een kleine grot, maar het komt niet overeen met de Halamata cave. Verderop is wel een pad dat de berg op lijkt te gaan, maar we gaan niet verder.
“Zal ik jullie meenemen naar de Zawa berg?” vraagt de man nu, die al die tijd geduldig is blijven wachten tot wij klaar zijn.
“Als het niet teveel moeite is, mag het wel,” antwoord ik.
Boven op de berg Zawa, vlak voor de ingang van Zawa park, parkeren we onze auto’s en lopen naar de overkant van de weg, waar we een schitterend uitzicht over de stad Duhok hebben. In een vallei tussen twee bergen iets schuin in de verte zien we het meer van Duhok liggen. Daar is ook de dam, weet ik van eerdere bezoekjes aan deze stad.
De kinderen beginnen vrijwel meteen te rennen en met de kleine kiezelsteentjes op de berg te spelen.
“Wel uitkijken voor slangen en ander ongedierte,” waarschuw ik hen.
De man en ik kijken nog steeds uit over de stad Duhok.
“De stad is echt uitgebreid in de laatste jaren, lijkt het wel,” merk ik op.
De man bevestigt mijn vermoeden.
“Waar kom je eigenlijk vandaan?” vraagt de man.
“Ik ben Nederlands,” antwoord ik, “maar de kinderen hebben een Koerdische vader.”
De man zelf is Barwari, geeft hij aan, wanneer ik hem vraag van welke stam hij komt. Hij werkt bij het controlepunt, maar vandaag heeft hij eigenlijk een vrije dag.
Ik denk dat we ongeveer een half uur op de berg blijven. De kinderen leven zich uit en rennen heen en weer. Ik laat ze maar. Straks moeten ze nog lang genoeg in de auto stil zitten.
“Het is etenstijd,” zegt de man als we terug lopen naar de auto’s, “Zal ik jullie meenemen naar een restaurant. Ik betaal.”
“Nee, dank je wel. Je hebt al heel veel moeite gedaan,” antwoord ik hem.
“Zoals je wilt,” reageert de man, “Als we zo de berg afrijden, moet je wel langzaam rijden. Er zitten wat verraderlijke stukken tussen.”
We rijden weer achter de man aan, als mijn zoon op zijn telefoon ziet dat de Halamata cave, die we eigenlijk zochten, hier ergens moet zijn. Ik claxoneer naar de man, vertel hem dat we nog even een stop doen op de berg en dat hij kan gaan.
Ik rij terug naar de plek die mijn zoon heeft aangewezen en parkeer mijn auto aan de kant van de weg. We gaan naar de overkant waar de berg naar beneden afdaalt. Dit is geen weg meer en via de rotsen gaan we langzaam naar beneden. Het bereik van internet valt weg, dus ik kan niet precies zien waar we naartoe moeten. Een stukje dalen we af, maar hoe we ook om ons heen kijken, ik kan niets zien dat zou kunnen lijken op de archeologische grot.
“Het zou toch ook makkelijker moeten zijn om er te komen, lijkt mij,” zeg ik tegen mijn kinderen, “Zeker als het een toeristische plek is en er anderen ook zijn geweest.”
Om ons heen horen we geluiden die mij het meest doen denken aan het geluid dat ratelslangen maken met het tipje van hun staart. Ik kijk om me heen, maar zie geen slangen. Op zich ook niet verwonderlijk, aangezien ze heel onopvallend kunnen zitten en er genoeg verstopplekken in de buurt zijn.
“Zouden dat slangen zijn?” vraag ik me hardop af.
“Misschien zijn het gewoon krekels,” zegt mijn zoon.
Enerzijds zou dat logischer zijn gezien de hoeveelheid dieren die we horen. Het lijkt van alle kanten te komen. We zien wel een krekel op een meter afstand voor ons verspringen. We blijven even staan. Het geluid houdt aan. Het internetbereik is nog steeds niet terug.
“Laten we terug gaan,” zeg ik, “en goed kijken waar je loopt.”
Wanneer we na een paar minuten weer in de auto zitten, zoekt mijn zoon de geluiden van krekels en ratelslangen op. Nu ben ik niet zo’n natuurexpert dat ik weet of er nog andere krekelgeluiden bestaan, die precies als ratelslangen klinken, maar de geluiden op de bergwand klinken exact hetzelfde als de ratelslangen die mijn zoon via YouTube laat horen.
Onder aan de berg blijken we volgens de Google Maps routeplanner opnieuw vlak langs de Halamata grot te komen, maar ook vanaf de grond kan ik nog steeds niet zien waar het moet zijn. Wie dus ooit dergelijke plekken wil bezoeken, doet er beter aan een reisgids in te huren. Zij zijn ongetwijfeld beter op de hoogte dan Google Maps en ik.
“Zullen we dan naar Family Mall gaan,” stel ik de kinderen voor.
We hebben inmiddels ook trek gekregen en het winkelcentrum van Duhok is vlakbij. Zo’n tien minuten later staan we in het moderne overdekte winkelcentrum. De kinderen mogen uitkiezen wat ze willen eten en het wordt gekrulde patat voor mijn dochter en een broodje hamburger voor mijn zoon.
In twee schoenenwinkels koop ik nieuwe schoenen voor de kinderen en op de bovenverdieping laat ik ze spelen bij de Arcade (speelhal). Rond een uur of half vijf besluiten we terug te rijden richting huis. In deze tijd van het jaar zijn de dagen kort en ik wil het grootste deel van de weg hebben afgelegd voor het donker wordt.
Het is al nacht voor we de Khabat road met zijn hobbels en gaten in de weg weer vinden. Eigenlijk leidt de GPS ons om via Erbil, wat ook prima kan, maar het liefst ga ik binnendoor. Het komende half uur rijden we weer over deze weg. Er is geen straatverlichting, maar er komen voldoende auto’s langs om niet ongerust te hoeven worden voor als je met pech komt te staan.
De rest van de maand doe ik het zelf wat rustig aan. In het land is het weer wat roeriger. Iran ziet in de Koerden nog steeds een zondebok van de maanden voortdurende demonstraties in hun eigen land (naar aanleiding van de dood van de Koerdische Mahsa (of Jina, Zhina) Amini en besluiten Koerdistan even weer te bestoken met raketten en drones. Koye op een klein uur rijden van ons, Zargwez, dat ik niet weet te vinden, en vlakbij Baharke, op ongeveer een half uur rijden van ons huis zijn enkele van hun doelen.
Ondertussen is ook Turkije weer van de partij met bedreigingen en bombardementen. Ze richten zelfs op een kamp waar IS-leden gevangen zitten. Acht bewakers komen om. Koerden hebben sterk het vermoeden dat de Turkse president middels deze chaos probeert om de IS’ers de kans te geven te ontsnappen.
Ik hoor en lees zoveel, dat ik het nieuws amper kan bijhouden. Tussen Massif, Erbil en de plek waar ik woon, is het rustig. Behalve dat wat ik van internet begrijp, krijg ik niets mee van de bombardementen.
“Wat denk je van dat gedoe met Iran en Turkije?” vraag ik een man op school met wie ik sta te praten.
“Oh, dat stelt niks voor,” zegt hij.
Koerden zijn wel terecht verontwaardigd over de aanvallen, maar tegelijkertijd hebben ze zoveel meegemaakt dat het niet altijd als “hot news” ervaren. Maar ik zie ook andere beelden. Mensen die ik ken en filmpjes en teksten verspreiden over wat er allemaal gaande is. Die de wereld willen laten weten wat er nu allemaal gebeurt in deze regio. Steeds weer opnieuw.
En dan zijn er nog de gasexplosies in verband met gaslekken. Eerst in Slemani met een aantal dodelijke en gewonde slachtoffers. Als ik het goed heb begrepen, (vrijwel?) allemaal uit één gezin of familie, waaronder ook jonge kinderen. En een aantal dagen later een nieuwe gasexplosie in Duhok. In eerste instantie komen er vier mensen om en raken er 33 gewond, maar het dodenaantal stijgt in de dagen erna.
Dit nieuws vind ik persoonlijk enger (niet erger) dan raketten. Landen sturen vaak gericht hun raketten. Met moderne technologie en daar bijhorende coördinaten. Dat bijvoorbeeld Baharke een mogelijk doelwit voor Iran zou vormen, dat wisten we een paar maanden geleden ook al. Niet dat de uitkomst dan minder erg is, want meestal zijn er wel slachtoffers te betreuren, maar het laat je van te voren inschatten of een plek veilig is of niet. Gaslekken zijn willekeurige gebeurtenissen die overal kunnen voorkomen. Daar heb je minder controle over. Behalve dan toch maar weer eens contact opnemen met de mannen die onze gastank en vloerverwarming en dergelijke hebben aangelegd. Ze komen de volgende ochtend, maar na een controle door hen is er geen enkel probleem bij ons. Ondertussen houd ik de ramen daar wijd open en ga ik elke dag tenminste een keer naar boven om te controleren of ik iets verdachts ruik.
De examenperiodes op school zijn bijna afgerond, als mijn zoon ziek wordt. Eerst keelpijn, zoals iedereen tegenwoordig grieperig is, maar op de laatste dag van de week moet hij zo erg hoesten en slijm opgeven dat hij bijna geen lucht krijgt. Het lijkt een beetje op een astma aanval. Officieel heeft hij pas later een examen, maar ik wil hem niet alleen thuis laten, terwijl ik de jongste naar school moet brengen.
“Zijn er doktoren waar ik op dit tijdstip naartoe kan?” vraag ik aan een man met wie ik op school praat.
“Waarom breng je hem niet naar de schoolarts?” stelt hij voor, “Ze hebben hier nu goede artsen. Als het nodig is, kunnen ze hem aan het zuurstof leggen en ze hebben een ambulance, dus in het ergste geval kunnen ze hem naar een ziekenhuis brengen.”
Ik neem mijn zoon mee naar de kliniek van school. De verpleegsters zijn er al wel en ik vermoed de ambulance-chauffeur ook, maar de arts is nog onderweg. Ze nemen vast zijn temperatuur op. Hij heeft een heel lichte verhoging, constateren ze en ze plaatsen een zuurstof- en hartslagmeter op zijn vinger.
Zodra de dokter komt, onderzoekt ze zijn longen met een stethoscoop, maar de longen zijn verder schoon, geeft ze aan. Toch vinden ze het beter dat hij geen examen zal doen. Ik krijg een briefje voor de receptie waarmee ik mijn zoon mee terug kan nemen naar huis.
Ik twijfel of ik hem medicijnen moet geven. Ik besluit eerst wat basilicum thee te geven.
Die dag is hij wat vermoeid, maar in de dagen erna komt het slijm beter los en klinken zijn hoestbuien iets minder droog. Het is de tijd van het jaar. En nu iedereen griepachtige verschijnselen krijgt, is het niet vreemd dat wij ook besmet raken. Maar het heerst goed. Nog voor het eind van de maand voel ik ook de scherpe keelpijn opzetten en raak ik uiteindelijk zelfs nog mijn stem kwijt. Ik hoop dat we met een goede nachtrust, de basilicum/oregano/tijm-thee tegen de pijnlijke keel en gesneden ui met suiker als hoestdrank snel beter zullen worden.