Op Nieuwjaarsdag moet ik mijn oudste dochter van een zogenoemd boerderijgrond halen. Ooit ben ik één keer naar deze specifieke plek geweest. Als je vanaf de hoofdstraat tussen Erbil en Massif kwam, lag het nog een heel eind afgelegen ergens in de Middle of Nowhere. Een jaar of twee geleden is de weg ernaartoe compleet veranderd. En dus ben ik nu helemaal niet zeker meer hoe ik op het stuk boerderijgrond moet komen. Ik vraag mijn dochter haar locatie te versturen, zodat ik de juiste route kan nemen. Wat ik eerst niet in de gaten heb, gewoon omdat ik niet goed gekeken heb, is dat de route mij letterlijk dwars door de dorpen en de verlaten stukken er tussen in stuurt. De routeplanner stuurt me naar de achterkant van ons dorp, waar ik in de afgelopen vijf jaar dat ik hier woon nog nooit geweest ben. Zelfs voordat ik ons dorp verlaat, zou ik al niet zelf de weg terug weten te vinden. Het is al een paar uur donker. Iets voor negen uur in de avond, geeft het digitale klokje op mijn dashboard aan. Als ik het einde van ons dorp heb bereikt, gaat de straat over in een soort weggetje dat bestaat uit losliggende stenen op een zanderige ondergrond. Het lijkt alsof er hierna wegen komen, die geen wegen meer zijn en ik vraag me af hoe ik de routeplanner moet volgen als de wegen inderdaad verdwijnen in het heuvellandschap. Heel even twijfel ik, maar de routeplanner geeft echt aan dat ik hier in moet. Aan de kant van de weg staan drie a vier jonge jongens me enigszins verbaasd aan te kijken, terwijl ik de weg naast hen inrijdt. Ineens is alles donker. Hier zijn geen huizen meer, straatlantaarns hebben we sowieso niet in het dorp en aan de ruige omgeving te zien, zouden hier zomaar enge dieren kunnen leven. Dapper rijd ik verder. Maar de omgeving wordt er niet beter op. De zanderige ondergrond verandert in vochtig modder en ik hoop maar dat mijn auto niet ergens vast komt te zitten. Als de losliggende stenen groter worden en de gaten in de weg dieper, kan ik alleen nog maar een schietgebedje doen dat mijn banden het hier niet zullen begeven. Voor zover ik kan zien, is hier geen levend wezen. Geen mannen die me kunnen helpen te verwisselen. Niet dat ik het zelf niet zou kunnen, maar om hier in mijn eentje in het pikkedonker de auto uit te moeten, zou ik echt niet fijn vinden. Stel dat dan één of ander beest me op de rug springt. Zelfs het internet valt af en toe weg, merk ik, als ik halverwege een berichtje naar mijn dochter probeer te sturen. Als ik de tuinman nou zou hebben meegenomen, dan had ik me iets beter gevoeld, maar dit is echt geen leuke weg. Niet in je eentje en zeker niet in de duisternis. Gelukkig werkt de routeplanner uitstekend en hoewel de wegen inderdaad bijna geen wegen genoemd kunnen worden, klopt het grootste deel van de route. Als ik zo’n twintig minuten onderweg ben, kom ik eindelijk weer enigszins in de bewoonde wereld terecht en nog wat minuten later zelfs op een verharde weg. Ik ben in de buurt, zegt mijn routeplanner, maar stuurt me op het laatst toch even de verkeerde kant op. Inmiddels hebben zowel mijn dochter als ik nu beiden onze locatie naar elkaar gestuurd, zodat ik haar toch weet te vinden. De vriendin van mijn dochter brengt mijn dochter naar de poort van hun boerderijgrond en rijdt ons vervolgens de normale weg voor naar de autoweg. Misschien is dit een wat langere route, maar ik zou niet graag de weg terug hebben genomen via de afgelegen dorpen in de heuvels.
Mijn oudste dochter heeft behoorlijk wat afspraken buiten gehad en om ook iets leuks voor de jongsten te doen, besluiten we de volgende dag weer naar Happy Kids Zone in Ainkawa te gaan. Daar kunnen ze zich lekker uitleven, terwijl wij de mogelijkheid hebben op onze laptops te werken of gewoon gezellig te zitten praten. We zijn er al vroeg. Rond één uur in de middag. Dan is het nog niet zo druk en ik houd wel van minder drukte om me heen. De bediening is echter ook nog niet zo actief en als we al ongeveer een half uur aan een tafel zitten, heeft nog niemand de noodzaak gevonden te vragen of we misschien iets willen bestellen.
“Weet je wat?” zeg ik tegen mijn oudste dochter, “Ik loop wel even naar de kassa. Daar kan ik ook bestellen.”
Blijkbaar heeft de vrouw achter de kassa mij niet opgemerkt, want nu ik voor haar sta, terwijl zij op haar stoel achter haar bureau zit, zie ik dat ze een pistool vasthoudt. Het lijkt of ze controleert of het al dan niet geladen is, want ze heeft net dat deel van het wapen opengemaakt, waar normaal kogels in worden geplaatst. Pas als ze het weer dichtdrukt, merkt ze mij op en verlegen legt ze het wapen terug in haar la. Ze glimlacht. Ik ook. Je moet je momenten om te klagen wel kennen. 😉 De jongeman die achter de glazen vitrines met drinken, donuts en wafels staat en mij wel meteen had zien aankomen, glimlacht ook. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is dat een kassière in een overdekt speelparadijs met een vuurwapen in haar handen zit, geef ik mijn bestelling door.
“Ik zit aan tafel nummer 24. Moet ik hier wachten of komt iemand het brengen?” vraag ik haar, maar ze zegt dat ik weer terug kan gaan naar mijn tafel.
Mijn beide jongsten hebben ongeveer een uur gespeeld als mijn dochter van zeven mij vraagt of ik wat voor haar kan bestellen.
“Ga maar naar de kassa,” moedig ik haar aan.
Altijd is ze heel dapper, maar uitgerekend vandaag is ze verlegen. Of heeft ze misschien gewoon geen zin het zelf te doen en dus staat ze te treuzelen bij onze tafel.
“Ik ga nu niet,” herhaal ik tegen haar, “Je mag echt zelf even gaan.”
Ze blijft proberen of ik toch niet kan gaan, maar met een glimlach naar mijn oudste, die ik net het toch wel bizarre verhaal over het vuurwapen heb verteld, zeg ik tegen mijn jongste: “Ga jij maar. Ze schieten je heus niet neer daar als je een bestelling doet.”
Maandagochtend, 3 januari rijd ik met onze tuinman naar het elektriciteitsbedrijf in Shaways op de weg naar Erbil.
Ik vertel de tuinman over mijn enge rit door de heuvels twee dagen eerder en dat de jongens aan de kant van de weg vlak voor het donkere stuk in de heuvels mij zo bevreemd hadden aangekeken.
“Dus als ik mijn straks mijn goede naam heb vergooid, weet je dat dat komt, doordat ik via die route door de heuvels werd gestuurd,” zeg ik tegen de tuinman.
De tuinman begint te lachen: “Zolang ik voor jou werk, word ik volgens mij nooit oud. Jij hebt altijd van die gekke dingen.”
Vervolgens herinnert hij mij nog even aan de keer op Tweede Kerstdag dat ik hem vroeg de zwarte auto aan te houden, zodat ik mee kon rijden.
“Had je wel in de gaten dat je op de verkeerde plek zat?” hij doelt erop dat ik voorin op de passagiersstoel was gaan zitten. Mensen zouden hieruit kunnen afleiden dat we een stel zijn. Ook al had ik de beste man nog nooit eerder gezien.
“Jaaaa! Ik had dat in de gaten, maar het was net te laat. Hij reed al en ik kon moeilijk rijdende weg naar de achterbank kruipen,” roep ik uit.
“Wedden dat die man daar met kloppend hart in de auto zat?” lacht de tuinman nog steeds, “Hij was vast bang dat hij een bekende van hem of jou tegen zou komen.”
“Het was inderdaad wel erg stom van mij,” geef ik toe, “Maar goed, ik doe wel vaker gekke dingen. Misschien begrijpen ze het omdat ik een allochtoon ben.”
In de nacht van 7 op 8 januari vertrekt mijn oudste weer naar Nederland. Veel te snel natuurlijk, maar de kerstvakantie is nu eenmaal niet langer. Samen met de jongste kinderen breng ik haar naar het vliegveld. Om vervolgens weer naar huis te gaan, de flightradar app in de gaten te houden en dan vanuit mijn slaapkamerraam haar vliegtuig langs te zien vliegen.
De vakantie van onze kinderen zit er ook weer op en zo lijkt het normale leven weer van start te gaan. Het wordt de 13de van januari. Het regent en het onweert. De bliksem wordt direct gevolgd door de donder, dus de bui hangt vlakbij. Ik controleer extra vaak de schoolapp op mijn telefoon, want de regenbui zou een reden moeten zijn voor school om te sluiten. Maar ik zie geen berichtje binnenkomen en dus rijd ik de kinderen naar school. Al sinds een paar weken kan ik niet meer langs de normale weg en moet ik een langere route door het dorp nemen over een weg grotendeels van modder en verderop ook stenen. Bij regen verandert de modder in een soort blubber, zodat ik altijd met een vieze auto zit.
De normale korte route is sinds enkele weken overstroomd en het water wil niet weg, omdat de buurman die bij onze waterbron onderaan de heuvel in 2019 een huis heeft gebouwd en later blijkbaar zijn grond wat probeerde te vergroten door een uitgedroogde sloot gedeeltelijk te dempen, zodat het overtollige water nu niet weg kan. Zijn eigen tuin overstroomt daardoor ook bij elke flinke regenbui. Inmiddels woont hij er zelf niet eens meer en heeft de gemeentedienst tevergeefs geprobeerd de sloot te openen.
Het regent flink. Ik heb de autowissers op vol gezet. Hier en daar ligt al een grote plas op straat. Zodra er een auto doorheen rijdt, springt het water als in twee golven omhoog. Bliksem en donder volgen elkaar snel op. Eén donder is zo luid, dat ik vermoed dat het weer ergens is ingeslagen, zoals bijna bij elke onweersbui het wel gebeurt.
Nadat de kinderen op school zijn uitgestapt om naar school te gaan, ik blijf tegenwoordig in de auto zitten, omdat dat het afscheid voor mijn jongste vergemakkelijkt, wacht ik nog een poosje op de schoolapp, maar er komt echt geen bericht binnen en dus vertrek ik richting huis. Onderaan de heuvel ligt er al ongeveer een halve meter water op de weg waar ik langs moet. De auto’s voor mij proberen er doorheen te gaan, maar de meesten hebben grotere auto’s dan ik. Land cruisers enzo die net wat hoger op de wielen staan dan mijn Korando SsangYong.
“Mag ik op het viaduct even tegen het verkeer inrijden?” vraag ik aan de Asayish die halverwege de heuvel de vertrekkende bezoekers van school controleert.
De man gaat akkoord en zo rijd ik aan de verkeerde kant het viaduct op om bovenaan een scherpe bocht te maken naar rechts, zodat ik daar de autoweg op kan gaan (in de goede rijrichting). Ook daar staat inmiddels water op de weg, maar misschien iets van twintig of dertig centimeter. Zichtbaar minder dan de normale route.
Pas rond tien uur komt het langverwachte bericht van de schoolapp. Meerdere bussen met leerlingen en docenten hebben de school niet kunnen bereiken door de wateroverlast. Chauffeurs nemen geen risico’s en diverse bussen zijn al teruggekeerd. Mensen die op school zijn, zijn veilig en mogen blijven, maar ouders zijn vrij om de kinderen te halen. Ik stap toch maar weer in de auto en haal de kinderen op, omdat volgens de Accuweather app er nog zo’n drie uren regen zal vallen. Dat die regen uiteindelijk niet in onze regio valt, weet ik dan nog niet. Toch ben ik blij dat ik ze heb gehaald, want even later krijg ik een filmpje binnen van onze kliniek. De kelder staat blank. Bijna twee meter staat het hoog. De advocaat en andere mensen zijn al naar de kliniek om het leeg te pompen. Sommigen waren zo snel naar de kliniek gereden, omdat ze al in de gaten hadden dat er een flinke kans was op wateroverlast. Bij ons was de bui flink, maar toch ook niet zo erg dat ik meteen bang was voor de kliniek. Maar nu durf ik eerst de weg nog niet op, omdat de hoofdweg tussen Massif en Erbil op bepaalde plekken blijkbaar letterlijk in een kolkende rivier is veranderd. Maar die rivier zakt ook vaak weer weg en een volwassen neef van onze kinderen die inmiddels ook al bij de kliniek is gearriveerd, verzekert me ervan dat het veilig is naar Erbil te komen, zolang ik de juiste wegen neem. Een beetje om de stad heen, moet wel lukken.
Ik neem de 150m Street. Bij de afslag Baharke moet ik naar links. Rechts is de hele afslag onder water gelopen. Twee personenauto’s zijn al aan het keren, omdat ze niet door het diepe water kunnen gaan. Daarna kom ik via de 100m Street en rijd door tot aan de afslag van het vliegveld. Onder het viaduct staan twee auto’s vast in hoog water. Het water in de straat van onze kliniek is inmiddels ook al gezakt. Bij de kliniek tref ik familie, vrienden en medewerkers aan die met een generatorpomp proberen water af te voeren naar de straat. Voor mij valt weinig te doen, want de mannen doen al het werk. Ze zijn al een paar uur aan het werk als de advocaat voorstelt dat we shoarmabroodjes gaan halen voor de hele groep. Hij en ik gaan samen naar het eettentje halverwege de winkelstraat van Bakhtiyari, een zijstraat niet ver van onze kliniek. Ik rijd. De advocaat zit naast me. Voor de zekerheid draag ik de hele tijd mijn masker, want ook al zijn de corona-aantallen sinds begin augustus vorig jaar stevig aan het dalen, sinds kort gaan de cijfers weer omhoog. Ik ben nooit gestopt met het dragen van een masker. Ook niet toen in de hele regio het officiële dagcijfer van 8 januari op 162 stond.
De advocaat bestelt 20 shoarmabroodjes.
“Hoelang gaat het ongeveer duren?” hoor ik hem vragen aan de man die het shoarma afsnijdt.
“Een kwartiertje.”
“Geef dan nu twee broodjes. Die eten we hier vast op,” zegt hij.
Even later zitten de advocaat en ik tegenover elkaar aan een tafeltje onze broodjes te eten. De advocaat pakt twee flesjes water uit de koelkast en geeft er eentje aan mij. De komende tien minuten eet ik mijn shoarmabroodje en drink wat van mijn water voor we samen terugrijden naar de kliniek. Daar geef ik de tasjes met broodjes aan de andere jongens en vertrek al gauwachtig weer naar huis voor het donker wordt.
Die avond tot diep in de nacht rond twee uur blijven de mannen bij de kliniek. Tegen middernacht is de kelder leeg. Nu kunnen ze pas echt zien wat een enorme chaos het water heeft achtergelaten.
De volgende ochtend, vrijdag, belt de advocaat mij.
“Kun jij in plaats van mij naar de kliniek gaan?” zegt hij, “Ik ben wat grieperig en er komen mensen langs in verband met de schade.”
Ik vraag nog of hij geen corona heeft, een zelftest van mij wil hebben, maar nee, het is gewoon een griepje. En dus stap ik in mijn auto en rijd weer naar de kliniek, waar ik alleen onze schoonmaker tref. Vrijdag is een rustdag, maar blijkbaar niet voor de mensen die de schade van de overstromingen komen bekijken. De eerste groep mensen heb ik net gemist. Ze blijven ook maar even. Maar ze hebben een rondleiding gekregen van de receptionist van het ziekenhuis dat in onze kelder een deel van hun röntgenologische apparatuur heeft staan. Noem moderne apparatuur op dat gebied op en zij hebben het.
Onze schoonmaker loopt met mij door de kelder. Overal liggen materialen dat door het water naar andere plekken zijn gedreven. Een tweepersoonsbankstel van de röntgenologie-artsen staat ineens links tegen de muur op de helling, terwijl hij helemaal rechts ergens in hun kliniek heeft gestaan. Omgevallen kabinetten, dozen, tandartsunits, apparatuur van ons tandtechnisch laboratorium, mijn apparaat waarmee ik tandsteen en aanslag verwijderde en zoveel andere spullen van ons liggen door elkaar in onze voorraadruimte. We kunnen niet ver komen, omdat alles over elkaar ligt. De horizontale streep op de muur is de stille getuige van hoe hoog het water heeft gestaan. De schoonmaker staat toevallig dan met zijn rug niet ver van de muur.
“Hoe lang ben jij? 1.80m ongeveer?” schat ik hem in, aangezien ikzelf 1.70m ben.
“Ja, zoiets,” bevestigt hij.
De streep komt nog zo’n tien centimeter boven hem uit.
“Dan heeft het 1.90m hoog gestaan,” zeg ik, terwijl ik naar de streep aan de muur wijs.
De schoonmaker en ik lopen naar het deel van de artsen. Normaal is dat afgesloten met twee grote matglazen schuifdeuren, maar één van de glazen deuren is gebarsten door de druk van het water. Er is een kleine gang met enkele deuren waarachter verschillende ruimtes zijn. PET/CT-scan apparatuur, MRI, U/S, gewone röntgenapparatuur, een soort ligtafels. Alles vies door het water. De vloer, muren en materialen zijn nog nat. Er is geen stroom. De schoonmaker gebruikt zijn telefoon als lampje. Ik voel me alsof ik door een horrorziekenhuis loop. Verschrikkelijk.
Als we nog beneden in de kelder staan, is ook Dr. Saman Barzinji, de Minister van Gezondheid, gearriveerd. Samen met wat van zijn medewerkers loopt hij door de kelder, spreekt met de artsen en ik leg hem en zijn mensen uit dat het gevaar van overstroming eigenlijk altijd hier ligt, omdat bij elke regenbui al het water uit de buurt zich precies voor onze deur verzamelt en dan ook nog net een beetje meer aan onze kant van de straat dan aan de overkant. Deze keer heeft het water tot ongeveer 1.30m gestaan. De speciale deur die we na de vorige overstroming al hadden aangeschaft, is onder de druk bezweken, waardoor alsnog water naar binnen kon lopen. Daarna deed de pomp wel zijn dienst, maar toen er in heel korte tijd (volgens de mensen die erbij waren toen de kelder overstroomde, was het binnen een half uur vol) teveel water binnenkwam, moesten ze de elektriciteit uitzetten, omdat er anders gevaar voor kortsluiting zou ontstaan. Daarmee werd ook de pomp uitgeschakeld en was er geen redden meer aan.
Voor die dag verwachten we geen nieuw bezoek en dus vertrek ik richting huis.
De 15de moet ik samen met de tuinman naar Erbil. We hebben een afspraak in de binnenstad. Terwijl we nog op de dorpsweg rijden, zie ik een menigte op en naast de weg. Auto’s rijden langzaam, dus ik kan niet precies zien wat er aan de hand is, tot we dichterbij komen. Twee personenauto’s hebben een ongeluk gehad. Beide hebben een als accordeon ingedrukte motorkap, maar beiden staan ook op de linkerkant van de weg met de snuiten naar ons toe. Ik vermoed dat één van de auto’s flink om zijn as is gedraaid.
“Dit is niet eens een plek om een ongeluk te krijgen,” zeg ik tegen de tuinman, wijzend op de zachte neon oranje met witte kunststof pionnen die precies op dat deel beide weghelften van elkaar scheiden. In de auto die we het eerste naderen, zitten nog passagiers. En de bestuurder: een jongen van een jaar of elf. Zijn moeder met een peuter op schoot zitten naast hem. Ze lijken allemaal niet gewond. Er zijn ook al diverse omstanders blijven staan. We rijden door. Nog een flinke poos mopperend over het feit dat iemand zo’n jong kind een auto toevertrouwt.
(Weer kebab eten bij Yaseen in de bazaar, waar vele foto’s aan de muur in het restaurant hangen)
Het is de 16de van januari. In de avond. Mijn voeten voelen zo koud aan dat ik een hete kruik warm maak. Het werkt enigszins, maar daarna voelt mijn lichaam koud. Van binnenuit. Ik neem een heet bad en nadat ik de kinderen naar bed heb gebracht, duik ook ik snel in mijn bed.
De volgende ochtend word ik wakker. Ik voel een soort van lichte spierpijn in mijn rug ter hoogte van mijn longen en ik heb een lichte hoofdpijn in mijn hele hoofd, die alleen vervelend aanvoelt, wanneer ik opsta en naar de badkamer loop. Dan dreunt het door mijn hoofd. Ik loop voorzichtig. Maar dat koude gevoel van de vorige dag is over. In die zin voel ik me toch beter dan de dag ervoor. Heel even komt het in me op of ik misschien niet even een thuistest moet doen. Gewoon voor de zekerheid. Tenslotte moeten de kinderen zo ook naar school.
Iets voor half 7 doe ik de zelftest. En een heel zwak roze streepje onder de T wordt zichtbaar. Je kunt het bijna niet eens zien, zo zwak is het roze. Ik twijfel of het wel of niet positief is, maar volgens het internet zijn heel lichte streepjes ook positief, dus voor de zekerheid bel ik school af. Ik ga opnieuw mijn bed in. Af en toe een heb ik een hoestje met een vieze ontstekingsachtige nasmaak. Een nies nu en dan. Dat is het. De testen die ik om 11 uur en later om 3 uur neem, tonen nog steeds zwakke, maar wel duidelijkere streepjes onder de T. Toch corona, dus. Ik neem extra vitamines. Een tabletje van mijn multi-vitamines die ik eens in de twee dagen neem en een jelly-achtig supplement waarin echinacea, vitamine D en zink in is verwerkt. Ik neem citroensap met gemberpoeder aangelengd met water. Af en toe een komkommer. Een banaan. Water. Thee voor de keel. In de middag maakt de oppas dolma, waar ik ook lekker van mee-eet, hoewel ik sneller verzadigd ben. ’s Avonds gorgel ik met Chloorhexidine 0,2% mondwater dat ik nog had staan.
In de middag neem ik contact op met de advocaat die, een dag nadat we samen naar de shoarmatent waren geweest, “grieperig” was geworden.
“Hoe is het nu met jou?” vraag ik.
“Ik heb drie dagen griep gehad, maar ik ben weer beter,” antwoordt hij.
“Ik ben blij dat je weer beter bent, maar ik denk niet dat je griep had. Volgens mij had je corona, want ik ben positief nu.”
Hij heeft al een paar maanden geleden corona gehad, daarna is hij al twee keer gevaccineerd, dus misschien heeft hij niet in de gaten dat hij deze keer weer corona heeft gehad.
De volgende dag verwacht ik erger ziek te worden, maar meteen als ik wakker word, weet ik dat ik beter ben dan de dag ervoor. Ik voel het gewoon. Een heel klein beetje hoofdpijn, bijna geen rugpijn, het hoesten en niezen was al niet veel, maar vermindert ook. Even nog denk ik dat ik mezelf heb aangesteld. Stel dat die testen alle drie fout waren, want ik had me wel wat zwaarder op corona ingesteld. Ik heb immers een heel milde hartafwijking en heb me niet laten vaccineren.
De test van die ochtend rond 10 uur is overduidelijk positief. Hier kan niemand meer omheen. Oké, dus dit is corona. Omikron, ga ik vanuit, want met hoe voorzichtig ik ben, dan moet dit wel een heel besmettelijke variant zijn. Ik besluit extra in bed te blijven. Om mijn lichaam wat rust te gunnen. Maar ik slaap niet. Ik bel met wat vrienden. Sommige stuur ik een berichtje. Eén van mijn vrienden is volledig gevaccineerd en heeft de derde prik al gehad. Laatst had hij mij eens geholpen door extra zelftesten te sturen, toen ik twijfelde of ik corona had.
Nu stuur ik hem een foto van mijn zelftest en schrijf de tekst: “Kijk eens wie er positief is” vergezeld met de tanden bloot lachende emoji en het aapje met zijn handen voor zijn ogen.
Ik krijg een tekst terug: “Neeee!”
Ik reageer: “Jep.”
Dan belt hij en hij begint te lachen en hij herinnert me er aan hoe heel de wereld van de gevaccineerden wacht tot de ongevaccineerden doodgaan door corona en de ongevaccineerden wachten tot de gevaccineerden doodgaan door het vaccin. Ik lach met hem mee. In mijn omgeving ben ik maar één van de weinigen van de ongevaccineerden, hoewel het totale aantal mensen dat wel is ingeënt maar op 2 miljoen (van de 6 tot 8 miljoen in totaal) ligt.
Vanuit mijn bed regel ik dat de bakkerij “The Sweets” in Erbil mij een kitkat-taart per taxi naar ons huis stuurt. De volgende dag is mijn jongste jarig en zolang het niet nodig is, ga ik niet haar verjaardag verzetten. Ze heeft er zo lang naar uit gekeken. Een neef brengt wat boodschappen bij mij thuis en ’s avonds versiert mijn tweede dochter de kamer. Ballonnen blazen lijkt mij niet zo hygiënisch nu ik corona heb.
Ik stel me nog steeds in op de slechte dag die ik verwacht te krijgen. Als het niet vandaag is, dan vast morgen. Maar ook als ik wakker word op de verjaardag van mijn jongste dochter, voel ik me weer een beetje beter dan de dag ervoor.
Mijn dochter is helemaal blij. Zij is eindelijk jarig. Ik douche me en kleed me aan. En dan vieren we feest. Dubbel mondmasker voor mij en ik eet mijn cakeje op in mijn slaapkamer, maar ik ben er wel bij, dus het is eigenlijk net als altijd.
’s Middags hoor ik mijn jongste zeggen dat ze rugpijn heeft. Ze wijst dezelfde plek aan als waar ik twee dagen eerder rugpijn had. Later op de dag hoor ik dat natte hoestje bij haar ook terugkomen. Net als ik. Ongetwijfeld corona. Maar ik heb vertrouwen dat het wel goedkomt met ons.
Een andere vriend belt om te vragen hoe het gaat. Hij reageert verbaast als ik zeg dat ik corona heb.
“Welke variant? Omikron?” vraagt hij.
“Daar ga ik wel vanuit,” zeg ik.
“Dat is niet zo erg. Dat duurt maar drie dagen,” weet hij.
Hij is niet de eerste die dat zegt. Familie die me heeft gebeld om beterschap te wensen, zegt ook dat Omikron maar drie dagen duurt. En eerlijk is eerlijk, ik heb me gedurende de hele tijd niet slecht gevoeld, maar de avond van mijn dochters verjaardag, voel ik me goed genoeg om mezelf beter te verklaren. Ik voel alleen nog een soort gekke tintelingen die aanvoelen alsof nat haar op mijn rug is opgedroogd en nu ervoor heeft gezorgd dat mijn trui daardoor koud aanvoelt. Ik weet dat het geen kou is, maar zo voelt het wel en ik maak een hete kruik klaar en ga met mijn rug tegen de kruik aanliggen. Het is een ongemakkelijk gevoel, maar zeker geen pijn.
De volgende dag heb ik nog wat last van heel lichte tintelingen in mijn lippen en soms in mijn vingertoppen. Alsof je aan het hyperventileren bent, zonder de ademnood.
Nog een dag later, op de 21ste blijkt ook mijn zoon besmet. Hij klaagt over rug- en schouderpijn. Op een gegeven moment heeft hij zoveel hoofdpijn dat hij op de bank ligt te huilen, maar hij wil geen paracetamol.
“Ik heb het zo heet, mama,” zegt hij.
“Ga maar even op het balkon staan. Dan koel je wel af,” zeg ik.
Daags ervoor is er net behoorlijk veel sneeuw gevallen, dat er een paar dagen over doet om weer weg te trekken.
De sneeuw geeft meteen ook overlast. De weg die toch al overstroomd was, staat nu zo vol dat de waterplas een halve meter diep is. De andere kant door het dorp moet je een klein stukje verder de heuvel op en aangezien er weinig zon komt op ons smalle straatje omgeven door een lang stuk hoge muren, is op die kant de weg spiegelglad en trekt mijn auto het niet. Dan maar door het water. Het ijs breekt als we er doorheen rijden. En ik waan me zo op een klein bootje.
“Dit kan niet gezond zijn voor de auto,” zeg ik tegen de tuinman die met mij mee is.
Op de terugweg proberen we via de langere route door het dorp te rijden, maar ook al hebben we een hele zak strooizout gekocht die de tuinman op de licht stijgende weg voor mij strooit, trekt de auto ook deze kant van de heuvel niet. En opnieuw rijd ik terug naar de diepe waterplas op de weg. Voorzichtig rijd ik weer door het water.
Inmiddels zijn mijn beide jongsten en ik weer symptoomloos, de kinderen waren maar elk één dag ziek, en wordt de 23ste mijn tweede dochter ziek. Ik merk het aan haar stem die wat rauwer klinkt dan anders. We doen wat zelftesten voor iedereen en blijkbaar is Omikron steeds na zes dagen verdwenen. Voorlopig zijn we er weer even vanaf. Maar onze maskers houd ik nog maar even op.