2024, Juni: Tweedaagse autoreis naar Przhé en Sulaimanya

De voorbereidingen voor de zomer: het afronden van het schooljaar halverwege juni, mijn oudste dochter die naar Koerdistan komt en een door mij geplande tweedaagse autoreis voor we met ons vieren terug naar Nederland vliegen.

13 juni. De zomervakantie is begonnen. Een aantal dagen hebben mijn oudste dochter en ik al zitten plannen welke plaatsen we willen aandoen tijdens onze autoreis. Het aanvankelijke plan gaat langs Amedi, Eneshke grot, Barzan, een vreemde hoek terug naar Nahla (als we dat kunnen vinden), overnachten op de route en dan de volgende dag richting Choman langs de Iraanse grens. Eigenlijk wil ik Kani Bast waterval zien. Het schijnt de hoogste waterval van Koerdistan te zijn. Mijn dochter gaat liever ook richting Sulaimanya, een stad op 3 uur rijden van Erbil, waar we zo’n 12 jaar geleden voor het laatst zijn geweest. In die hoek zijn Halabja en Kalar ook interessant, heb ik begrepen. Ik overleg de route met een vriend.

“Dat red je nooit in twee dagen,” ontnuchtert hij ons plan.

Omdat we Amedi en Barzan een half jaar geleden nog hebben bezocht, besluiten we dat onderdeel van de route te laten vervallen, waarmee Eneshke grot en Nahla in die regio ook automatisch niet doorgaan. Via Facebook valt mijn oog op het Risha resort dat op 2000 meter hoogte ligt tegen de Iraanse grens aan. Er worden goede reviews gegeven. Vooral over het uitzicht op het dorpje Przhé. Ook de Kani Bast waterval staat nog op het plan. De volgende dag zullen we dan naar Sulaimanya gaan. Kalar gaat sowieso niet lukken en we houden Halabja aan als alternatief.

De volgende ochtend rond 9 uur vertrekken we. Tegenwoordig rij ik op advies van een kennis van mijn vriendin met de app Waze, dat veel beter in Koerdistan werkt dan Google Maps, en typ Risha resort in. De geschatte reistijd is, zoals ik al verwacht, iets meer dan 3 uur.

Nadat mijn zoon al vrij vlot tijdens de reis over hoofdpijn klaagt, koop ik een stripje paracetamol bij een apotheek in Khalifan. Een half uur later is zijn hoofdpijn afgezakt en lassen we aan de Soran-Choman road iets voor Barsirin een korte theepauze in bij een pittoresk uitziende zitgelegenheid. Thee kost maar 500 dinar per kopje, omgerekend zo’n 35 eurocent. Op twee naast elkaar geplaatste houten bankjes bekleed met een lang dun matras met rood design dat als zitkussen dient, nemen we plaats onder de bomen die een ietwat verkoelende schaduw geven op deze warme dag. De man serveert onze zwarte thee in de traditionele istikan glaasjes op de houten tafel voor ons. De volle suikerpot staat al klaar.

Uitzicht op de rivier en de bergen vanaf de toiletten

Voor we onze weg vervolgen, plassen we boven de iets minder hygiënisch uitziende wc-gaten, waar, wanneer je de deur open laat staan, uitzicht hebt op de Rawanduz River die diverse kilometers lang ongeveer dezelfde route als de weg volgt. Zo af en toe ligt de rivier nog iets dichter langs de weg, wat vaak een mooi, bijna romantisch beeld laat zien. Soms geven de koelgrijze keien die op bepaalde plekken in het water van de rivier tegen elkaar aan liggen met de hoge kakibruine bergen die aan de achtergrond oprijzen en hier en daar bekleed zijn met lage bomen en struikgewas met bladeren in hoofdzakelijk donkergroene tinten het gevoel dat je plotseling een schilderij betreedt.

De wegen zijn smal, maar meestal nog van een redelijke kwaliteit. Bergen zie je hier alom en hoe dichter je de Iraanse grens bereikt, hoe meer kans je hebt op het zien van sneeuw dat de hoogste bergtoppen lichtjes bedekt. Enkele krijtwitte luchtige wolkjes versieren de azuurblauwe lucht. De grond zal hier vruchtbaarder zijn, want de bomen en planten zijn talrijker.

We bereiken de bergen aan de grens met Iran. De auto heeft enigszins moeite met het beklimmen van de steile bergwegen. Al snel zien we aan onze linkerkant het dorpje Przhé. Het Risha resort bereiken we pas vlak voor we het eind van de weg kunnen zien. Het resort lijkt niet afgerond, zodat we nog een klein stukje doorrijden tot we op ooghoogte staan met de onderkant van de sneeuw op de bergtoppen. Hoewel nog steeds aangenaam warm, is de temperatuur voelbaar enkele graden lager dan in Erbil, waar het kwik deze dagen ruim 40 graden aantikt. Om daadwerkelijk de sneeuw te bereiken, zou je een stukje moeten hiken. Iets waarop we niet voldoende zijn voorbereid en wat ik met jonge kinderen ook niet optimaal vind. Zeker niet gezien de tijd die ik inschat dat het zal duren.

De tijd op mijn telefoonscherm heeft inmiddels de lokale tijd van Iran overgenomen. In Koerdistan-Irak lopen we 30 minuten achter op hen.

“Misschien is het verstandiger als we weer richting beneden gaan,” besluiten mijn oudste dochter en ik.

Het afgelopen half uur van de rit naar deze bergtop hebben we al geen internetbereik van Fastlink meer gehad, dus moeten we een flink stuk de berg afrijden, voor ik überhaupt mijn routeplanner op de Waze-app weer kan gebruiken. We rijden terug puur op basis van onze herinneringen en zodra we merken dat het internet weer begint terug te komen, voer ik de volgende lokatie in: Kani Bast waterval. De route blijft onverminderd mooi. Zeker als je van bergen houdt. Maar op zo’n 16 minuten voor we de waterval bereiken, gaat de steile bergweg omhoog in een smalle weg met losliggende stenen. In deze rustige omgeving zonder een man erbij wil ik niet een lekke band riskeren. Niet dat ik niet weet hoe ik een band moet verwisselen. Het is meer dat ik geen onnodige risico’s wil lopen wanneer ik alleen met de kinderen ben. Hoewel Kani Bast waterval echt op mijn lijstje stond om te zien, besluit ik vandaag de kans aan me voorbij te laten gaan.

Voor de nacht zijn we uitgenodigd bij vrienden. Inmiddels is het kwart voor 4 in de middag geweest voor we de toeristische Bekhal waterval bereiken. De kinderen hebben honger en we bestellen 8 kebabs op een bedje van peterselie, gesneden uien en tomatenplakjes die we met het traditionele platte brood eten. Voorafgaand krijgen we ieder een kommetje soep en we nemen er een klein blikje Pepsi bij. Het uitzicht op de waterval is heerlijk en de temperatuur is door het verfrissende effect van het water goed uit te houden. De prijzen zijn hier aanzienlijk duurder dan in Qasrok, waar ik vorige maand nog een uitgebreide tafel had en maar 12.000 dinar betaalde. Hier in Bekhal betalen we 44.000 dinar, omgerekend zo’n 31 euro. Maar dergelijke dagtripjes kosten vaak niet zoveel geld, wat het bedrag wel compenseert.

Na het eten rijden we door naar onze vrienden waar we zijn uitgenodigd. In een schattig huisje op een groot stuk heuvelachtige grond omringd door de bergen in de omgeving, en waar we de vruchten van ontelbare fruitbomen van alle soorten door elkaar tijdens onze wandeling door hun jungle-achtige tuin proeven, mogen we het eenvoudige, en tegelijkertijd zo rijke leven in het dorp ervaren.

Ik help de vriendin die voor aanvang van het Offerfeest alle tapijten buiten op hun betonnen terras schoon boent. De hulp in de huishouding heeft het laatste tapijt al ingezeept, wanneer de vrouw met een tuinslang het zeep wegspoelt. Ik neem de vloertrekker en veeg het water uit het tapijt. Alle tapijten worden opgerold over de stenen muur gegooid om te laten drogen.

Als avondeten eten we de platte “nan” broden, gebakken ei, twee witte kaassoorten, tahin (een beetje naar pindakaas smakende vloeibare pasta van sesamzaad), zelfgemaakte vijgenjam en yoghurt.

Omdat onze 4 uur durende doorreis naar Sulaimanya voor de volgende ochtend staat gepland, gaan we niet al te laat slapen. Rond 5 uur staan we op. De vrouw is al een uur voor ons opgestaan om ontbijt te maken, hoewel ik haar nog zo op het hart had gedrukt dat dat echt niet nodig zou zijn, maar de Koerdische gastvrijheid laat het hen niet toe ons zonder eten te laten vertrekken.

In het vroege ochtendlicht breng ik de tassen naar onze auto en nemen we afscheid van onze vrienden.

Met het kiezen van de route, is extra alertheid geboden. Automatisch word je langs de beste en snelste weg via Kirkuk gestuurd, dat sinds 16 oktober 2017 in handen van Irak is. Aangezien ik geen papieren heb die toestemming geven om naar Irak te reizen, is deze route geen optie. Bovendien voel ik er ook weinig voor met de kinderen dichtbij terroristische groepen te komen.

Tussen Khalifan en Harir blijkt een ernstig ongeluk te zijn gebeurd. Een pick-up wagen is deels onder een vrachtwagen met witte aanhanger geschoven die nu dwars over de weg staat. Het lijkt alsof het voertuig geknikt is. De achterkant van de wagen staat zo hoog dat de achterwielen de grond nog maar net raken. In de motorkap zit ook een flinke knik. De honderden tomaten en de zwarte plastic kistjes waarin deze man ze vervoerde, liggen inmiddels bezaaid over de straatoppervlakte. Een groot bruin kleed is half over de pick-up auto gedrapeerd om mogelijk het zicht aan de persoon die in de auto zit ons te ontnemen. Een van de twee mannen in militaire kleding die al voor ons zijn gearriveerd, maant ons in vlot tempo door te rijden.

“Niet in de auto kijken. Misschien is iemand gewond of overleden,” waarschuw ik de kinderen.

De alternatieve route die we naar Sulaimanya nemen, zit vol met bobbels en gaten. Op sommige plekken is de berm ernaast zelfs een veiligere plek om te rijden en op andere plekken stopt het asfalt zo abrupt en zonder aankondiging dat je bijna zou denken dat de stratenmakers even voor een korte pauze er tussenuit zijn. De waarheid laat zien dat er momenteel helemaal niet aan de weg wordt gewerkt.

De eerste checkpoint die onder controle van de PUK valt, valt meteen op. We zijn zo gewend aan de gele vlag van onze PDK-partij, dat het onmiddellijk opvalt dat hier op het dak van hun kantoor alleen de Iraakse vlag en de groene vlag van hun PUK in de wind wapperen. De Koerdische vlag ontbreekt. Dat zijn we ook niet gewend. Het voelt anders.

“Waar komen jullie vandaan?” vraagt de man in militaire kledij aan mij.

“Ik ben Nederlandse, maar hun vader is Koerdisch,” antwoord ik.

“En zij?” hij knikt met zijn hoofd naar mijn oudste.

“Dat is ook mijn dochter. Zij is mijn grootste dochter,” zeg ik in het Bahdini dialect.

Het woord “groot” verschilt in het Bahdini nogal van het Sorani en de man verbetert mij in het Sorani dialect dat hijzelf spreekt.

“Heb je identiteitsbewijzen?”

Ik overhandig hem mijn verblijfsvergunning en het Nederlandse rijbewijs van mijn oudste dochter.

“Ga maar even aan de kant parkeren,” zegt de man.

Dan wil hij ook het groene kaartje van de auto zien en hij loopt naar zijn kantoor met al mijn kaartjes nog in zijn handen. Al snel komt hij terug en zegt dat ik mee moet komen. Ik loop achter hem aan en we komen aan bij een klein loketje waar de eerste man inmiddels mijn kaartjes heeft afgegeven aan een tweede man.

Geduldig sta ik voor het loket, terwijl de tweede man een beetje doelloos met mijn kaartjes in mijn handen lijkt te zitten en zacht met zijn collega over ons zit te praten.
“Is er nog iets nodig?” vraag ik na een minuut of twee te hebben afgewacht aan de man achter het loket, “Heb ik de verkeerde route genomen naar Sulaimanya? Ik heb met opzet niet de weg langs Kirkuk genomen.”

“Nee, nee, we hebben niets anders nodig,” stelt de man mij meteen gerust.

“Ook beter dat je niet langs Kirkuk gaat. Dan kom je langs de Arabieren,” haakt de andere man in.

De man geeft me mijn pasjes terug en ik mag weer naar de auto.

We rijden, op de checkpoints na, zonder onderbreking naar Sulaimanya, waar we al om half 10 in de ochtend aankomen en iemand treffen die ons de stad zal laten zien.

Als een heuse gids brengt hij ons naar de Goizha berg van waar we een prachtig uitzicht hebben over de stad beneden ons. Vervolgens brengt hij ons de stad in, naar het eeuwenoude Saray-gebouw. Wanneer we 10 minuten later terug komen bij de auto die iets verderop aan de kant van de weg staat geparkeerd en zo’n twintig minuten door de stad zijn gereden, blijkt de telefoon van mijn zoon verdwenen. We rijden terug naar het Saray-gebouw en na 15 keer tevergeefs naar zijn telefoon te hebben gebeld, geven we de hoop op en rijden we door naar onze lunch afspraak in het Salar restaurant waar we een gezin uit deze stad zullen treffen. Het jonge gezin met twee meisjes in de leeftijd van mijn jongste kinderen, is buitengewoon vriendelijk. Hoewel we elkaar niet eerder hebben ontmoet, klikt het zo goed dat het voelt alsof we al jarenlang bevriend zijn. Twee of drie uren gaan voorbij, waarna we met onze gids naar de vallei van Qaradagh (Qopi Qaradagh) vertrekken. Eigenlijk wil de gids ons ook de “Rode Gevangenis” (Amna Suraka) laten zien, maar diverse locaties zijn dicht in verband met het aankomende Offerfeest. Ons eerste plan waarbij wijzelf eraan dachten om Halabja en Kalar te zien en waarbij al snel bleek dat Kalar te ver weg was, zegt onze gids dat het uitgerekend deze dag extreem druk is in Halabja, zodat we ook deze optie hebben laten varen. Maar volgens hem is de Qaradagh vallei een fantastisch alternatief om te zien.

Zijn keus stelt ons niet teleur. De vallei is op ongeveer een uur rijden van de stad Sulaimanya en start met een route door een bijna afgesloten vallei op grote hoogte waar de zomertemperatuur niet de 30 graden Celsius overstijgt en de winters niet kouder worden dan 1 graad onder nul, waardoor er veel dieren leven, zoals Anatolische panters, wilde geiten, everzwijnen, stekelvarkens, Euraziatische dassen, eekhoorns, wolven, vossen, jakhalzen, vleermuizen, schildpadden, gekko’s, vlinders, insecten en tientallen soorten vogels, waaronder diverse roofvogels, zoals haviken. Volgens de jongen die met ons mee rijdt, zouden er zelfs tijgers te zien moeten zijn op de camera’s die er in het reservaat zijn opgehangen. In werkelijkheid zie je natuurlijk alleen de haviken, spechten en andere vogels en de duizenden dikke zwarte en de kleinere lichtere krekels. De grote roofdieren houden zich vermoedelijk diep in de bossen tegen de bergwanden op.

Na ongeveer een uur rijden hebben we de uitgang van de vallei bereikt en rijden we terug naar het dorpje Qaradagh en vandaaruit terug naar Sulaimanya, waar ik op aanraden van de jongen nog een keer de telefoon van mijn zoon moet bellen.

Na twee keer overgaan, hoor ik een mannenstem aan de andere kant van de lijn. De telefoon staat op de luidspreker en aangezien het Sulaimanya-Sorani verder weg ligt van mijn Bahdini-dialect, laat ik de jongen met de man spreken. We krijgen het eigen telefoonnummer van de vinder van mijn zoons telefoon en een lokatie.

Het is inmiddels al donker geworden en de locatie blijkt een stukje buiten de stad te zijn, waardoor de jongen die met ons mee reist, argwaan begint te krijgen. Volgens hem is hij ooit een keer zo de stad uit gelokt en was er een vechtpartij ontstaan.

Ik bel een vriend die uit deze stad komt om te kijken wat hij van de situatie vindt. Uiteindelijk wordt er besloten dat hij andere mensen gaat sturen naar de locatie om de telefoon te halen, zodat wij in een snackbar in de stad kunnen afwachten, omdat ze sowieso liever niet mij met de kinderen er naartoe brengen.

Gelukkig blijkt de vinder een aardige man met goede bedoelingen te zijn. De telefoon wordt afgegeven aan de beide andere mannen, die vervolgens naar ons toe rijden om de telefoon terug te geven. Het is dan al rond tien uur in de avond, voor we terug kunnen rijden naar Erbil.

Moe van deze tweedaagse autoreis, het vroege opstaan in de ochtend en het late uur nu in de avond, vallen de kinderen vrijwel meteen op de achterbank in slaap. Onze gids rijdt mee. Hij is beter bekend in deze regio, dus hij rijdt en ik heb plaatsgenomen op de passagiersstoel.

We nemen ongeveer dezelfde weg terug. Ik ben blij dat hij bij ons is, want voor mij is het een absolute no-go om in de duisternis in mijn eentje (met of zonder de kinderen) op veel te rustige wegen te rijden waar ik niet bekend ben. Het is niet dat ik bang ben er te rijden, maar meer dat je altijd kans op autopech of een lekke band zult hebben. In die gevallen heb ik liever een man bij mij. De gids zelf is echter nog jong en net als ik blij hier niet alleen te rijden.

Hij en ik praten zachtjes over Koerdistan, de cultuur, andere autoreizen die we gemaakt hebben, enz., wanneer mijn zoon half ontwaakt en ik hem een paar keer pijnlijk hoor kreunen.
“Gaat het?” vraag ik mijn zoon.

“Ik heb buikpijn,” zegt hij dan en geeft aan naar een toilet te willen.

“Zijn er toiletten op dit tijdstip open?” vraag ik onze gids.

“Hmm… dat zouden dan die in de moskees moeten zijn,” bedenkt hij zich.

“Kunnen we stoppen bij een moskee? Zo te zien, houdt hij het niet nog twee uur uit tot we thuis zijn.”

“Eerlijk gezegd stop ik liever niet in deze dorpjes tot we in ons (PDK) gebied zijn, maar is goed,” antwoordt hij.

Al snel duikt er een moskee op aan de rechterkant van de weg. De minaret is het eerste zichtbaar tussen alle kleine gebouwen die dicht naast elkaar staan.

De man parkeert de auto in het zijweggetje naast de moskee.

“Ga jij met hem mee naar binnen?” vraag ik hem.

De gids loopt een paar keer zenuwachtig heen en weer van mijn zoon bij de moskee naar onze auto.

“Dit zijn geen plekken voor ons om te stoppen. Ik heb gehoord dat er in deze regio enkele extremistische groeperingen zijn,” zucht de gids.

“Het duurt nog wel zeven tot tien minuten, zegt je zoon,” informeert de gids mij als hij voor de zoveelste keer terug komt naar onze auto.

Een beetje schichtig kijkt hij om zich heen voor hij weer even op de bestuurdersstoel plaatsneemt.

Ik begin te lachen om zijn gedrag. Ik weet niet of hij enigszins de situatie wat spannender maakt dan het is, maar ik voel niet meteen een dreiging vanuit de lokale bevolking.

Eindelijk, na ongeveer een kwartier, komt mijn zoon terug lopen naar de auto, maar we zijn nog geen honderd meter verder of hij roept om een plastic zakje, omdat hij moet overgeven. Gelukkig geeft hij over in het zakje, maar de misselijk makende stank die op dat moment vrijkomt, is niet te harden.
“Ramen en deuren open, alsjeblieft,” zeg ik, terwijl ik een kokhalsreflex onderdruk.

Wanneer hij stopt met braken, neem ik het zakje van hem af, knoop het dicht en werp het voorzichtig in de dichtstbijzijnde container. Ik onderdruk opnieuw een kokhalsreflex en loop terug naar de auto waar ik mijn zoon wat water uit een literfles geef en ook mijn eigen handen schoonmaak.

We hebben inmiddels de laatste PUK controle gehad en rijden weer in PDK gebied. De wegen zijn nog steeds donker, zonder lantaarnpalen en met weinig verkeer. Voor een tweede maal moet mijn zoon overgeven. Ik ben net te laat met het geven van een nieuw zakje. Zodra de auto stilstaat, gooit hij in paniek de deur open. In het donker stap ik uit. De gemene stekels van de verdroogde distels in de berm ontwijkend, loop ik naar zijn kant van de auto om de binnenkant van de deur schoon te spoelen met het restant water dat nog in de literfles zit.

Via de Koye street rijden we Erbil binnen. Aan de 100meter Street zet ik de gids af die een taxi zal nemen en rijden wij verder naar huis. Het is twee uur in de ochtend. Ondanks het late uur blijkt ons wooncomplex nog volop actief. De herenkapsalon heeft nog een handjevol klanten in hun stoel. Het restaurant beneden bedient een stel, waar twee kleine kinderen rond hun tafel spelen. Het zelfde geldt voor de autowasserij in de parkeergarage die nog auto’s heeft die gewassen moeten worden in hun wasserij. Ik weet dat zij normaal om 10 uur in de avond sluiten, maar waarschijnlijk maken ze overuren voor het Offerfeest dat de volgende ochtend zal beginnen.

Pas om kwart voor drie liggen we allemaal in ons bed. Dit was me wel het uitje. Niet het meest gangbare om twee dagen weg te blijven en ook zo ver naar Sulaimanya te rijden, maar absoluut de moeite waard.

Visit counter For Websites