2021, augustus: Dairei Citadel, een ongeluk, Dween Castle en Rawanduz

Augustus is, net als juli, heet en droog. Niet zo heet als voorgaande jaren, maar zoveel maakt het niet uit of het nu met pieken 55 graden is of wekenlang minstens 45 graden. De nachten komen niet onder de 30 graden. Je zweet bij elke stap die je zet, zelfs als je net uit de douche bent gekomen. Zolang de zon aan de hemel staat, is het zo heet dat de meesten zich liever niet buiten wagen. Thuis, de met airconditioning verkoelde auto, de overdekte winkelcentra of het zwembad zijn zo ongeveer de enige plekken waar je in de zomer kunt ophouden, zonder teveel zweten. Qua kleding is het meeste te warm. Vaak draag ik een t-shirt met spijkerbroek. Dat is te doen. Of een luchtige bloes met een hemd eronder. Een dun jurkje met legging kan ook nog wel. Maar mijn zomergarderobe is voor de rest vrij eentonig. Huissleutels buigen krom. Het stuur in de auto moet je met je vingertoppen vastpakken, anders verbrand je je vingers. Autoramen moeten dag en nacht op een kier staan, als je scheuren in je ramen wilt voorkomen. Benzinetanks moeten niet helemaal volgetankt worden. Water is een absolute noodzaak en koelsystemen ook. En juist de laatste zomers is het gortdroog. Onze bron is aan het opdrogen, zodat we die zelfs een week of 2 niet kunnen gebruiken. In de tussentijd betalen we elke 1 a 2 dagen omgerekend zo’n 26 euro een vrachtwagen die een tank vol water komt brengen. We hebben airconditioning in elke kamer van ons huis, maar op de zwakke stroom kunnen deze niet werken en de sterke stroom is te duur om de airconditioning te gebruiken. Gelukkig hebben we ook de goedkopere koelsystemen die weinig stroom nodig hebben. Maar ik klaag niet. Ik geef alleen een beeld van hoe het leven in woestijnachtige temperaturen gaat. Ik geniet vooral van de hitte. Mijn humeur wordt verwarmd door elke zonnestraal die ik zie en de lange, hete en droge zomers geven mij net voldoende energie om de korte, koude en milde winters door te komen. Onze herfst en lente zijn vergelijkbaar met Nederlandse zomers. Rond de 20 tot 30 graden en af en toe regen.

Zonsondergang met een berg vlakbij Mosul in de verte

4 augustus. Vrij spontaan besluiten we naar Dara Bzmara te rijden. Ik weet dat daar een ruïne moet zijn. Ergens in de weidse vlakte onder aan de berg Pirmam. Eigenlijk is het niet ver van ons huis, maar door de slechte weggetjes kost de rit veel tijd. Op diverse plekken zijn de gaten in de weg misschien wel ruim tien centimeter diep en meer dan een meter lang en breed. Soms is het zo breed, dat je wel door het gat moet, omdat er geen ruimte is er om heen te rijden. Hier rijden weinig auto’s. Alleen heel kleine dorpjes van enkele huizen staan op deze route. Als je er niet per se hoeft te zijn, kom je hier niet langs. Aan de rechterkant van de weg staat in een flauwe bocht een moskee. De weg ligt door het heuvelachtige terrein hoger dan de ingang van de moskee. Hier en daar staat een boom. Niet veel. Jaren geleden moet het hier kaal zijn geweest, de bomen zijn pas later geplant. In deze warme vallei zijn de bomen het enige die wat schaduw geven. Het is zo’n gebied waar je weet dat er kameelspinnen, slangen en schorpioenen moeten zitten. En wat andere wilde dieren. Een gebied waar ik liever in de auto zit dan in mijn eentje zou durven rondwandelen. Hier rijden we, min of meer op goed geluk, omdat ik niet exact weet waar de ruïne moet staan. Tot we in de verte rechts van ons een heuvel zien met daarop de overgebleven stenen van iets dat ooit de vorm van een kasteel heeft gehad. Dairei Citadel. Aan de Erbil-Dara Bzmara road. We zien het gebouw, maar niet de weg die ernaar toe leidt. Een man komt toevallig op hetzelfde moment uit een van de dorpjes rijden. Ik steek mijn hand uit het raam. Hij stopt. Ik vraag hem hoe we bij de citadel komen.
“Rijdt maar achter mij aan,” zegt de man meteen.
Achter elkaar aan rijden we een stuk door tot we bij een oud bord aan de kant van de weg naar rechts gaan. Wanneer we bij een driesprong aankomen, stopt de man zijn auto. Hijzelf moet naar links, richting Erbil, maar hij wijst ons de weg rechtdoor.

De Dairei citadel stamt mogelijk van 200 jaar geleden, maar heeft de tijd slecht doorstaan. Op de plekken waar ooit de vijf kamers zaten, zijn alleen de onderste stenen nog te zien. De torens zijn redelijk bewaard gebleven en delen van de buitenste muren. Het pad naar boven is een beetje steil en niet mooi egaal. Er is geen zichtbare trap of iets anders dat de klim vergemakkelijkt. Maar met een beetje voorzichtigheid is het wel goed te doen.

Mijn oudste blijft in de auto zitten. Ze heeft geen zin in zweten. Iets wat je niet kunt voorkomen op dat tijdstip in de zomer en zeker niet als je een heuvel opklimt. Met mijn jongste twee kinderen loop ik naar boven. We bekijken alle torens, de kamers en het nog duidelijk zichtbare rechte pad in iets dat ooit een binnentuin moet zijn geweest. Het pad bestaat uit crèmekleurige stenen en doet me nog het meest denken aan paden van de Romeinse tijd. Het uitzicht is hier weids. Een paar keer lopen we het hele terrein over. Kijken door de gaten waar in het verleden mensen zichzelf en het bouwwerk hebben moeten verdedigen door hun wapens af te vuren.

Na een half uur nemen we de weg terug naar huis. Over de wegen met zijn deuken en hobbels. Na het dorp Dara Bzmara zien we een dier de weg oversprinten. Het lijkt een beetje op een hond, maar toch is het duidelijk geen hond. Het is te schuw. En de vorm is iets anders. Als we op de plek zijn aangekomen waar het dier de weg over is gestoken en de heuvels in is gerend, zet ik de auto even stil en turen in de verte. Bijna boven aan de heuvel stopt het dier even, draait zijn kop in onze richting en rent weer verder. Ik kan niet echt plaatsen welk dier we hebben gezien en vragen later na bij familie welke dieren in deze heuvels voorkomen. Wolven, maar dit dier was te tenger om een wolf te zijn. Hyena’s komen voor in Koerdistan, maar zijn redelijk zeldzaam. Verder nog vossen, maar dit was geen vos. Waarschijnlijk hebben we die dag een jakhals gezien. Jakhalzen komen ook voor in de regio en qua postuur en gedrag leek het het meeste daarop.

Het is het begin van de tweede week in augustus als mijn oudste dochter en ik uit Erbil komen. Zij rijdt. Vlak voor de zomervakantie heeft ze haar rijbewijs in Nederland behaald en ze zal hier in Koerdistan ook moeten kunnen rijden. Voorlopig zit ik er nog naast, want het verkeer is hier gekkenwerk met jungle-wetten, zo lijkt het. Maar als je het eenmaal gewend bent, is het super ontspannend. Juist omdat je niet op elk regeltje hoeft te letten. Het is meer een kwestie van rijden, rijden blijven en de weg zoeken tussen elk gaatje dat zich voor jouw snuit opduikt. Links of rechts maakt niet zoveel uit. Soms is het millimeter werk. Automobilisten lijken de grootte van hun auto’s exact aan te voelen en zijn niet bang hun dure wagens er tussen te drukken.

Mijn dochter doet het desondanks al heel goed en weet ook dat ze op drukke momenten niet de hele linkerbaan in beslag moet nemen tijdens inhalen, maar dan over de middenstreep moet rijden, zodat een andere auto op zijn beurt ons weer kan inhalen. Allemaal acties die ze in Nederland juist niet moet uithalen. In het verkeer in Koerdistan moet je wel een beetje gek meedoen. Doe je te voorzichtig en te netjes (richtingaanwijzers te pas en te onpas gebruiken of een gehele rijbaan voor jezelf opeisen of te langzaam rijden), dan reageren andere weggebruikers vaak nog brutaler. En dus is het zaak hier te laten zien dat je niet bang bent in het verkeer. Richtingaanwijzers gaan ook alleen in uiterste noodzaak aan, maar niet bij het ruim inhalen op de snelweg of teruggaan naar de rechterrijbaan.

Ik zit op de bijrijdersstoel. Wij rijden over de middelste baan. Voor ons rijdt een kleinere vrachtwagen. Linksachter schiet een andere pick up met hoge snelheid om ons heen. Hij rijdt veel te snel om tussen ons en de vrachtwagen voor ons te blijven en al snel schiet hij verder om de vrachtauto rechts in te halen.
“Dat haalt hij nooit,” schiet het direct door mij heen, want ik heb de stilstaande pick up aan de rechterkant van de weg allang gezien.
Zodra hij, met nog onverminderde snelheid, op de rechterbaan rijdt, moet hij hetzelfde hebben beseft. Een paar meter erachter springt hij vol op zijn remmen. De zwarte strepen van zijn gierende banden zijn direct zichtbaar op het wegdek. Maar het is al te laat. Met een klap botst hij op de stilstaande pick up, die vervolgens naar voren schiet en met de voorkant van de auto de vrachtwagen raakt. De vrachtwagenchauffeur zal op zijn beurt ook geschrokken zijn van de pick up die zijn wagen raakt en wijkt iets uit naar links, waar net een zwarte personenauto rijdt, die een klap krijgt van de vrachtauto.

“Remmen, remmen,” zeg ik tegen mijn dochter, terwijl de voertuigen voor ons over alle drie rijstroken aan het botsen zijn.

Gezien de drukte van het verkeer waar we al een poos inrijden, ga ik ervanuit dat achter ons ook voldoende verkeer is en ik ben bang dat een andere auto achter ons niet op tijd kan remmen en onze auto zal raken. Ik maan mijn dochter naar rechts te gaan en gelukkig blijven verdere botsingen uit. Even staan we stil. Aan de kant van de weg.
“Zal ik rijden?” vraag ik mijn dochter.
“Nee, dat staat zo verdacht. Dan denken ze straks misschien nog dat wij de schuld hebben,” zegt mijn dochter.
“Ik ga ervanuit dat het op de camera’s wel te zien is. Genoeg beveiligingscamera’s op deze weg,” antwoord ik.
Er zijn meteen al mensen uitgestapt. Langzaam rijden we verder. Mijn dochter nog achter het stuur, maar misschien is dat ook wel beter zo. Niet dat ze ineens angst krijgt voor het autorijden. De automobilist van de eerst geraakte pick up probeert met een trillende hand zijn deur aan de buitenkant te openen, terwijl hijzelf nog in de auto zit. Zijn auto is van achter en van voren flink ingedeukt. De bestuurder van de zwarte auto die door de vrachtwagen is geraakt, loopt met zijn armen over elkaar en met zijn rug licht gebogen over de weg. Hij ziet er ook flink geschrokken uit. De vrachtwagenchauffeur ziet er ongedeerd en zonder problemen uit. Ik moet toegeven dat ook mijn handen even trillen van schrik.

Het is vrijdag de dertiende. Een neef van mijn kinderen komt bij ons langs, nadat hij in Erbil is geweest. Het is al wat later in de middag.
“Waarom gaan we nu niet naar Dween Castle?” vraag ik als we met ons drieën in het tuinhuisje zitten.
De zon staat al wat lager aan de hemel, maar de temperatuur zal nog steeds rond de 40 graden zijn. Al snel springen we op en rijden achter elkaar aan naar het huis van de neef, waar hij de auto van zijn broer bij hen thuis achterlaat.

Ik laat de neef in onze auto rijden. Ik zit naast hem, mijn oudste en mijn twee jongsten op de achterbank. We rijden richting Grt Xalil en Dara Bzmara. Het eerste stuk rijden we precies dezelfde weg tot we langs de Dairei Citadel komen. Daarna neemt hij al snel paden die meer ontstaan zijn door de auto’s die hetzelfde pad door de heuvels hebben genomen. Een paar keer neemt de neef een zijweggetje. Ik ben inmiddels allang de weg kwijt en ben blij dat hij bij ons is. De digitale klok in de auto geeft 19:20 aan. In mijn eentje zou ik het hier eng hebben gevonden in de vallei waar inmiddels de nacht begint te vallen en waar de veel wegen geen echte wegen zijn en er geen bewegwijzering staat. Schemer duurt hier maar kort. Zonsondergang gaat hier zo snel dat je letterlijk de zon binnen enkele minuten kunt zien ondergaan, zodra hij boven aan de horizon is gekomen. 19:30 zal het donker zijn. Precies dan arriveren we bij Dween Castle. De ruïnes die ik al jaren zoek, maar nooit kon vinden. Geen wonder. Zelfs nu zou ik de weg niet terug kunnen vinden.

De neef parkeert mijn auto aan de kant van de weg en we lopen uit de auto. Eerst steken we de weg over. In de duisternis achter de afscheiding van stevig kippengaas en een gesloten ijzeren hek zien we witte stenen uit de grond steken.
“Dat is een begraafplaats,” vertelt de neef ons, “Maar je mag er geen foto’s van maken en niemand mag er komen. Ze geloven dat daar de familie van Saladin Ayubbi (een bekende islamitische generaal uit de 12de eeuw) begraven ligt. Er ligt onder andere een vaas van grote waarde, die jaren geleden gestolen werd, maar wel werd terug gevonden.”
Dan vertelt de neef over hoe zijn broer eens met zijn vrienden foto’s van de begraafplaats hadden gemaakt. Nadat ze nog geen kwartier bij één van de jongens thuis waren geweest, stond er al een team van één van de afdelingen van de Veiligheidsdienst aan de deur. Mensen uit het dorp worden betaald om de graven van een afstand te bewaken en de bezoekers te controleren. In de praktijk betekent dit dat bezoekers worden achtervolgd door hun voertuigen, kentekens worden genoteerd en in de gaten worden gehouden, vertelt de neef ons. De jongens moesten hun foto’s verwijderen. De mannen waren blijkbaar al op de hoogte geweest dat ze verder niets hadden gedaan.

Ook wij komen een voertuig tegen en volgens de neef is het vast één van de mensen die ons in de gaten houden. Maar we maken geen foto’s van de graven en blijven achter het hek staan. Daarna steken we de weg weer over naar de kasteelruïne boven op de heuvel. Met de lampen van onze mobiele telefoons verlichten we het pad voor ons dat niet eens een pad is. Uit de heuvel stekende stenen moeten onze grip op de klim naar boven verstevigen. Het pad is steiler en minder zichtbaar dan dat van de Dairei Citadel. Af en toe moeten we voorover buigen om ons met onze handen aan hoger liggende stenen omhoog te trekken.
“Pas op voor slangen en ander ongedierte,” waarschuw ik.
De stenen hier zijn ongetwijfeld een fijne schuilplek voor de dieren. Met enige moeite komen we boven. Het is inmiddels helemaal donker geworden en alleen met flitser of met onze camera in de nacht-stand kunnen we foto’s maken.

Voorzichtig lopen we binnen de gevallen kasteelmuren over het terrein en de neef wijst naar één van de andere torens verderop. Overdag kun je daar vast redelijk naartoe lopen, maar in het donker is het niet ideaal. Al gauw besluiten we twee dagen later terug te komen, maar dan terwijl het nog licht zal zijn.

Uitzicht op Erbil vanaf de berg Pirmam

Twee dagen later pikken we de neef weer van zijn huis op. We hebben wat gemengde nootjes, chips, koekjes, frisdrank en water mee. Deze keer neemt de neef een iets kortere route naar Dween. Precies om 4 uur in de middag komen we aan. Het is nog warm, maar echt afkoelen doet het toch niet in de zomer, want ook ’s nachts blijft het rond de 30 graden.

De neef neemt de tas met snacks en drinken mee. Hij neemt ons eerst mee naar de eeuwenoude begraafplaats aan de andere kant van de weg. Smalle, lange, lichtgekleurde stenen doen dienst als grafstenen.
“Geen foto’s?” vraag ik aan de neef.
“Maak maar, maar zorg dat het hek duidelijk zichtbaar is, zodat je kunt aantonen dat je achter het hek bent blijven staan,” zegt hij nu.

Verderop op de omheinde begraafplaats is een lagere stenen muur te zien met nog meer graven. Volgens de neef zullen deze mensen waarschijnlijk nog belangrijker zijn geweest. Naast de oude graven binnen dit lage muurtje liggen ook mensen die volgens het opschrift pas in 2012 zijn begraven. Wat hun link is met de oudere graven weet de neef niet.

We klimmen opnieuw de heuvel naar de kasteelruïne omhoog. Het kasteel moet een langwerpige vorm hebben gehad, want zelfs als we boven staan, zien we nog maar een deel van de ruïnes. We lopen langs een verdiepte kamer waar alleen de onderste delen van de muren nog zichtbaar zijn. Een toren die nog half overeind staat. Verderop is de heuvel smaller en lopen we naar een volgende toren, waar we in de schaduw de chips en nootjes eten en wat te drinken nemen. Mijn jongste twee klimmen in de toren. Rondom zitten op diverse plekken nog de gaten om het kasteel te verdedigen. Het zijn kleine openingen in de ronde muur. Misschien maximaal tien centimeter groot.

We laten onze spullen daar achter en lopen door naar de volgende toren die eerst niet zichtbaar was van waar wij stonden. Op het smalste deel van de heuvel staat aan de rechterkant een boom. Er naast enkele grote stenen. Direct achter de boom loopt de helling zo steil naar beneden dat als je daar valt, je met een klein pech meters lager pas neer zult komen. Er is bijna niets om je aan vast te houden tijdens een val. Ik draai mijn hoofd weg elke keer als de neef vlakbij de rand van de heuvel loopt. Ik heb het niet zo staan op hoogtes. Zeker niet als je niet op een veilige plek staat.

De laatste toren lijkt het meeste uitzicht over de diepe valleien aan beide kanten te hebben. Moeiteloos kun je je voorstellen hoe in vroegere tijden vijandige groepen over de lage heuvels van het woestijnachtige gebied al van verre te zien moeten zijn geweest. In dezelfde vlakte stroomt een beekje.

De islamitische, mogelijk Koerdische Saladin Ayyubi, die vooral veel omgang had met Arabieren, zou volgens de verhalen hier zijn manschappen hebben gehad en onder andere vanuit dit kasteel tegen christenen hebben gevochten. Zijn succes zou te danken zijn geweest aan zijn strategieën en intelligentie. Hij zou zijn leger alleen naar plekken brengen als hij zeker wist dat er water in de buurt was om zijn manschappen te kunnen laten drinken. Ik vraag me af of het beekje in de verte misschien het water was wat Saladin Ayyubi naar deze plek had gebracht.

Nadat we ruim een uur hebben doorgebracht in de kasteelruïnes op de heuvel, halen we onze spullen weer op van de toren waar we deze hebben achter gelaten en lopen we terug naar de auto.

“We hebben twee opties,” zegt de neef die weer achter het stuur van mijn auto is gestapt, “Of we nemen de snelste weg terug. Dan zijn we met ongeveer een kwartier in Massif. Of we rijden verder over deze weg en zien wel waar we uitkomen. Ik denk dat deze weg ons zo’n drie kwartier zal kosten.”
We besluiten de lange route te nemen. Verder door het dal waar slechts een handjevol huizen per keer bij elkaar staan. Een man staat in zijn groen gehouden tuin waarin gewassen groeien. Ik vermoed dat het zijn paard zal zijn dat zo’n dertig meter linksachter hem op een steile heuvel staat tussen diep groene grasachtige sprieten van ongeveer een halve meter hoog.

Minstens de helft van de route bestaat uit weggetjes met losliggende stenen. Andere delen zijn wel geasfalteerd, maar van slechte kwaliteit. Het rijdt heerlijk tussen de bergen in het dal. Volgens de neef ben ik hier jaren geleden eens langs gereden met de familie, maar ik kan het me niet herinneren.
“Was het voordat we in 2008 in Koerdistan kwamen wonen?” vraag ik hem nog steeds nadenkend over wanneer ik deze route zou hebben moeten genomen.
“Nee, want in mijn herinnering hebben jullie altijd in Koerdistan gewoond,” antwoordt de neef.
Hij is zelf in 2000 geboren, dus hij was ook net geen 8 toen we naar Koerdistan emigreerden.

Na een eind rijden, bereiken we een hoofdstraat, maar even zijn we allemaal gedesoriënteerd tot we beseffen dat we op de weg tussen Shaqlawa en Kore zijn uitgekomen. Bij de winkel kopen we nog “nana qeysi” (een vel gedroogd zuur fruit) en water voor we onze weg naar huis vervolgen.

De derde zaterdag van augustus breng ik een deel van de ochtend door op het kantoor van de Asayish (Veiligheidsdienst) van ons dorp. Onze grond bestaat uit 3 verschillende levels. Op de bovenste hebben we ons huis en de tuin gebouwd. Op de middelste groeien fruitbomen en de onderste heeft mijn man ruim een jaar geleden verkocht aan een man die daar een vakantiehuisje met zwembad bouwt. Zijn watertank heeft hij al vrijwel direct op onze grond tussen onze granaatappelbomen geplaatst. Natuurlijk heb ik de man toen al aangesproken en gezegd dat zijn tank onze bomen vernielt, maar hij beloofde de tank snel weg te halen.
“Oké, maar zorg dat je de tank niet vult, want als de grond zacht wordt door regen, dan stort onze grond in,” had ik gezegd.
“Natuurlijk,” had de buurman beloofd.

Weken, maanden en een jaar gingen voorbij. De tank bleef staan.

Begin deze maand kijk ik uit mijn slaapkamerraam en zie een dikke zwarte tuinslang boven in de opening van zijn watertank. Ik bel mijn man om de buurman te zeggen de tank op zijn eigen grond te plaatsen. Precies een week later, de tank staat nog onveranderd op de rand van onze grond, bel ik de buurman zelf. Volgens hem moet ik er geen probleem mee hebben dat de tank op onze grond staat. Dat zijn tank onze groeiende granaatappelbomen vervormt en dat onze grond straks misschien bezwijkt onder het gewicht van zijn gevulde watertank, moet ik blijkbaar voor lief nemen. Heb ik het nog niet eens over het feit dat het niet echt netjes is spullen op iemand anders grond te plaatsen.
“Ik geef je een week de kans om het water in je tank naar een andere plek te brengen en de tank van onze grond te halen,” zeg ik hem.

Ook die week gaat voorbij, maar de tank staat er nog.

En zo, als ik op de zaterdagochtend, precies een week na mijn telefoongesprek met de buurman, toch naar de winkel moet, ga ik meteen langs de Asayish. Daar liggen de dossiers van alle bewoners van ons dorp. Als een soort volkstelling houden zij de gegevens bij. Het dossier van mijn man is er wel, maar ze kunnen niets van mij en de kinderen vinden. De man en de vrouw maken eerst een nieuw dossier voor mij en de kinderen op. Ze willen van alles weten. Van hoeveel talen ik spreek tot wie de broers van mijn man zijn en welk werk ze doen. Ze vragen zelfs naar de broers van mijn schoonvader. “In welk huis wonen jullie?” vraagt de man.
Ik vertel dat we aan de rand van het dorp wonen en noem de namen van onze buren naast ons. Adressen hebben wij op ons gebied nog steeds niet, hoewel we wel tegenwoordig een huisnummer hebben, maar dat nummer vergeet ik steeds, omdat het uit meerdere nummers onder elkaar bestaat. Nu ze ons dossier hebben ingevuld en weten waar ons huis staat, komen ze terug op mijn klacht over de watertank. Nu ook de naam van de buurman met de watertank wordt genoemd, blijkt dat hij ook geen dossier heeft aangemaakt. Wat mijn klacht betreft, sta ik in mijn recht, zegt de Asayish en ze zijn blij dat ik gekomen ben. Ik moet nog wel even langs de directeur. Ook daar wordt het verhaal nogmaals uit de doeken gedaan, waarop de directeur de buurman belt.

“Je spreekt met de directeur van de Asayish van het dorp. Je buurvrouw klaagt over de watertank die op hun grond staat en jouw dossier is hier niet bekend. Neem een pasfoto mee en kom hierheen,” hoor ik de man tegen mijn buurman door de telefoon zeggen.

Een uur later staat buurman ook in het met diverse banken gemeubileerde kantoor van de directeur. Buurman mag kort zijn zegje doen, maar al gauw laat de directeur hem weten dat het niet zoveel moeite zou moeten kosten om de watertank op zijn eigen grond te zetten. Buurman belooft dat hij vanmiddag nog de tank weg zal halen. Ik weet dat ik die belofte met een korrel zout moet nemen. De dag erna staat de tank er nog. In gedachten heb ik mezelf verteld hem 1 week de kans te geven voor ik indien nodig weer langs de Asayish ga. Maar 3 dagen later is de tank dan toch ineens weg. Ik ben stiekem een beetje verrast.

Een vrijdagavond in de bazaar bij de citadel in Erbil

Uiteindelijk is de laatste week van de vakantie van de kinderen aangebroken. 10 weken zomervakantie geeft de school van onze kinderen hier in Koerdistan. Mijn oudste dochter zal tegelijkertijd weer naar Nederland moeten vertrekken en heeft dus ook nog 1 week om haar verblijf in Koerdistan af te ronden.

De laatste donderdag van de maand bezoeken we met de neef van onze kinderen die ons ook naar Dween bracht, mijn jongste zwager en zijn vrouw. In de Koerdische cultuur is het gewoonlijk dat als iemand rond etenstijd komt, deze blijft eten. Meestal zijn dat flink vullende maaltijden, zelfs in de avond, maar op ons verzoek maakt de vrouw alleen een salade van koude pasta, doperwten, klein gesneden sperziebonen en augurk, geraspte wortels, mais, peterselie, vlees in de vorm van broodbeleg en mayonnaise. Een heerlijk lichte maaltijd voor de avond. De eerste tijd brengen we door in de zitkamer. Als huisdier hebben ze een bulbul. Een vogeltje met zwarte kop en staart, witte wangen, een grijze romp, een gele vlek onder de staart en witte uiteinden op de staart. Het beestje mag, als de buitendeur dichtzit, vrij door huis vliegen. Het is zo mak dat het op je schouder of hoofd komt zitten of met je meekijkt als je je telefoon in de hand hebt. De elektriciteit is slecht die avond en uiteindelijk besluiten we in de ommuurde voortuin te gaan zitten. De vogel gaat in zijn kooitje mee.

De volgende ochtend rijden we naar het restaurant van Big Chef’s aan de Ainkawa street in Erbil om daar te ontbijten. We zijn vroeg gekomen. Het restaurant gaat om 9 uur open en wij staan al kort na openingstijd voor de deur. We bestellen mini-pannenkoekjes met chocoladesaus en stukjes banaan met kiwi, patatjes en een Caesar salade.

Ontbijten bij Big Chef’s in Erbil
Valkparkiet

Voor de middagmaaltijd zijn we uitgenodigd bij mijn schoonzus. Ook zij blijken sinds een maand of drie twee vogeltjes als huisdier te hebben. Valkparkieten. Het is vast een opkomende mode, want mijn oudste zwager heeft ook al een valkparkiet door huis vliegen.

De 29ste is de laatste mogelijkheid waarop we een dagje weg kunnen. Om kwart over 9 in de ochtend rijden we naar Rawanduz. Een prachtig stadje richting de Iraanse en Turkse grens. Vlakbij is een pretpark, Shinglebana. Hoewel het blijkbaar al een paar jaar daar moet zitten, heb ik er nooit van gehoord. Op filmpjes van internet zie ik dat het ergens bij de Canyon moet zijn. Ik beloof de kinderen dat als ik het pretpark kan vinden, we daar ook een bezoekje aan gaan brengen.

Onderweg komen we eerst door de bergen van Shaqlawa. Daarna volgen we de weg langs Harir en door Khalifan. Op de route ligt ook de Gali Ali Beg waterval. Daar waar de Rawanduz rivier in de diepte langs Kani Maran loopt, staan enkele kleine restaurantjes direct naast elkaar. Eén ervan is mijn favoriete eetgelegenheid. De achterkant van het restaurant is de berg waar enkele watervalletjes langs de wand naar beneden vallen. De tafels in het bovenste deel van het restaurant staan direct naast het water. Het continue gekletter van het water werkt rustgevend.

We nemen plaats aan één van de achterste tafels. Direct naast het verfrissende water. Ik bestel 2 bordjes met kebab, 2 rijst, een kom met witte bonensoep en 4 pepsi. Het water, brood, de 2 borden salade en de beide kommen met bamya (okra) komen er automatisch bij. Ik betaal omgerekend nog geen 18 euro voor de complete maaltijd.

Mijn oudste heeft Google Maps aangezet om het pretpark Shinglebana bij Rawanduz te vinden. Halverwege worden we wegens wegwerkzaamheden omgeleid via een zandachtig weggetje. Vanwege een soort van beigekleurige heuvels aan beide zijden hebben we geen uitzicht. We rijden met de weg mee en nemen de bocht naar links. Plots blijkt het beigekleurige heuveltje verdwenen en kijken we uit over de Rawanduz Canyon. Overweldigend mooi is die plek. De kleine woningen van Rawanduz die direct boven de klif staan. Bergen op de achtergrond.

Ik rij een stuk van het zandpad af richting tot ongeveer een meter of 50 van waar de klif begint. Daarna stap ik uit en loop nog wat verder naar de afgrond. Niet te dichtbij. Ik heb hoogtevrees en er is geen bescherming. Wie daar valt, overleeft het niet. Zonder twijfel. Er is een brede inham waar ik meer zicht heb op de rivier in de diepte en maak wat foto’s van de omgeving.

Daarna rijden we verder naar Shinglebana. Om de één of andere reden kan ik het niet vinden, vragen we een bewoner van Rawanduz, maar rijden we alsnog de weg voorbij tot we bij Korek mountain aankomen. We keren om. Dit zal te ver zijn. Bij een klein controlepunt waar enkele politiemannen in een containerhokje op de grond zitten, vraag ik opnieuw. Twee mannen staan op en wijzen naar gekleurde vakantiehuisjes in de verte.

“Daar is Shinglebana,” zegt de één, “Je rijdt hier rechtdoor en dan linksaf.”

De ingang van het park doet mij een beetje denken aan de ingang van een Nederlandse camping. Ik betaal 2.000 dinar voor het binnengaan. Een man bij de ingang wijst ons naar de parkeerplaatsen verderop, waar we ergens bij de bussen een plek voor de auto vinden.

De meeste bezoekers hier zijn de Arabieren. Irakezen uit Irak. Misschien vinden de Koerden het wel te warm. Die dag geeft de buitenthermometer van mijn auto 46 graden aan. Irak is warmer dan Koerdistan, dus ik vermoed dat de Irakezen het prima te doen vinden.

We kopen een pasje bij de kassa middenin het park en waarderen het op met geld voor de attracties. De meeste attracties zijn 5.000 dinar, maar mijn beide jongsten mogen steeds voor de helft van de prijs mee. De eerste attractie die we bezoeken, zijn gekleurde zespersoonswagentjes op een spoor dat een fantastisch uitzicht over de omgeving brengt. De wagentjes gaan niet snel. Diep onder ons zie ik de Bekhal waterval aan de andere kant van de brug. Ik heb er vaak voor gestaan en het is de grootste waterval die ik in Koerdistan ken, maar vanaf hier lijkt het niet meer dan een vierkante centimeter groot. Ik moet eerlijk toegeven dat ik de hoogte best eng vind. Zeker op de plekken waar de rails door middel van ondersteunende metalen staven in de rotswanden zijn gemonteerd en de karretjes dus boven het ravijn rijden, maar ik geniet zo van het uitzicht, dat ik geen spijt heb hier te zijn ingestapt. Zo nu en dan wint mijn hoogtevrees het even van het genot en vraag ik me af hoe we in geval van nood zouden kunnen wegkomen. Er zijn opties, maar als ik alleen al aan die mogelijkheden denk, beginnen mijn tenen spontaan te jeuken. Het bovenste deel aan de beide zijden is open en er zit geen glas, plastic of andere bescherming voor. Fijn voor het maken van heldere foto’s, maar wellicht ook direct een nooduitgang. Links is geen optie. Dan stort je direct het 300 meter diepe ravijn in. Rechts is een smalle metalen looppad. Niet meer dan een halve meter breed, schat ik zo in. Een soort hekje met stangen van staal (en gaten waar zelfs volwassenen makkelijk door kunnen vallen) dienen als een soort afscheiding. In gedachten zie ik mezelf al met de kinderen over dat veel te smalle metalen pad te moeten lopen. Achter elkaar, want naast elkaar zal geen ruimte zijn. Het idee alleen al zorgt dat ik het gauw van me afzet en me weer op het uitzicht richt.

De tweede attractie is de rollercoaster, waarmee je met tweepersoons open bakjes over een metalen baan gaat. Met twee hendels kun je remmen en gas geven. Ik ben ook geen dappere dodo als het om hoge snelheden gaat, dus ik twijfel even of ik wel moet instappen. Ik doe het toch en neem plaats achter mijn zoon. Mijn oudste dochter gaat met mijn jongste in het karretje achter ons. We krijgen de instructie 25 meter afstand te bewaren van elkaar. Als wij mogen, plaats ik de hendel in zijn vooruit en daar gaan we. Ik kan prima zonder pretparken leven of er hooguit doorheen wandelen, maar nu ik met mijn zoon in de attractie zit waar hij het liefste in wil, wil ik zijn plezier niet bederven en geef meer gas dan ikzelf eigenlijk nodig had gevonden. Hij geniet volop. De tweede helft van de rit gaat elektrisch en daar hoeven we niet meer gas te geven of te remmen.

Tussendoor eten we softijs en gaan daarna nog een 7D-filmpje kijken in de cinema. Een minuut of tien duren die filmpjes. De rijen stoelen die in drieën naast elkaar staan, zitten allemaal aan elkaar vast en schudden hevig met de bewegingen in het filmpje mee. Er zijn nog meer attracties te doen, maar we vertrekken weer en gaan nu op zoek naar de

Jundyan waterval, die we in het voorjaar van 2007 al eens hebben bezocht. Hoewel ik nog hier en daar wat plekken herken, is er veel veranderd. Niet ten goede, is mijn mening. In 2007 was er nog veel groen te zien. Nu is praktisch alles volgebouwd met tegels waar een soort aparte half open ruimtes zijn gecreëerd waar mensen kunnen zitten. Er zijn zoveel trappen en paden die niet op elkaar aansluiten, dat ik me niet kan voorstellen dat er ooit een plattegrond is gemaakt van een ontwerp voordat de paden en trappen werden aangelegd. Speelsheid kan ik waarderen, maar hier vind ik het meer chaotisch. Het enige is dat er nog voldoende beschutting is en het water nog steeds lekker verkoelt. De waterval zelf is smal, maar een meter of 10 hoog. De kinderen trekken hun schoenen uit en stappen in het water, terwijl mijn oudste dochter en ik op de tuinstoelen zitten onder de overkapping, dat in 2007 nog een restaurantje was waar we wat hebben gedronken. Ondanks dat ik de plek in vergelijking met 2007 enigszins vind tegenvallen, genieten de kinderen van het water en de schommels die op een aantal plekken hangen.

Om met mijn zoon naar de wc’s te kunnen, moeten we eerst langs het pad met de half open zithoekjes. Aan het eind nemen we een stap over een stenen greppeltje om halverwege de geel met witte stenen trap te kunnen komen. Dan een paar treden naar beneden, weer een stenen greppeltje over, nog een trappetje en daar op dat plateau zijn de toiletten. Voor wie wat slechter te been is, is dit geen goede plek.

Het is voorlopig ons laatste dagje uit, want de laatste dag van augustus is meteen de laatste dag van mijn oudste dochters verblijf in Koerdistan en de laatste dag van de vakantie van mijn tweede dochter. De twee jongsten mogen nog een dag langer thuis blijven.

Al vroeg in de ochtend rond kwart over 7 rijden we naar de Zanko Health Clinic aan de Kirkuk road in Erbil. Het is om 8 uur open, maar de mensen verzamelen zich tegenwoordig al voor openingstijd voor de deur van de kliniek. Gelukkig is de deur wel open en krijgen we vast een nummertje van de bewaker die er zit. Nummer 18 zijn wij en we hoeven maar een half uur te wachten. Rond kwart voor 9 heeft mijn dochter getest en kunnen we terug. De uitslagen zijn om 5 uur in de middag al online te vinden en te printen. Weer een hele zorg minder.

Het was mij in eerste instantie ook even onduidelijk of ze überhaupt een test nodig had, omdat zij gevaccineerd is. Dus ik belde een kennis van mij, die bij de douane op het vliegveld werkt. Er moet ondanks een vaccinatiebewijs getest worden en de test mag niet ouders zijn dan 24 uur voor vertrek. Toen ik nog naar Nederland ging, 10 weken geleden, was de termijn nog 48 uur geweest.

’s Avonds verveelt zo’n beetje iedereen zich. De kinderen zitten te klieren, wat niet echt het beste humeur in mij naar boven brengt.

“Laten we even naar buiten gaan,” opper ik en zo rijden we even later naar Stay & Play in de MRF-gebouwen in Erbil. Een binnenspeeltuin voor de kinderen. Sokken aan, maskers op en spelen maar. Twee uren brengen we er door, terwijl de beide jongsten zich uitleven en ik met mijn oudste aan één van de tafeltjes binnen zit.

Zodra we thuiskomen, stuur ik de kinderen onder de douche en daarna meteen naar bed. Het belooft een korte nacht te worden, omdat we om kwart over 2 het huis moeten verlaten om mijn dochter naar het vliegveld te brengen. Mijn zwager heeft gelukkig toestemming kunnen regelen voor het achterste deel van het vliegveld, zodat mijn dochter niet met de vliegveldbus hoeft te gaan. Blijkbaar is het weer toegestaan, want maandenlang stond het vliegveld niet toe dat er reizigers werden weggebracht tot het achterste deel. Toen moest iedereen worden afgezet bij de Meet & Greet terminal. Op de echte VIP’s na, ga ik vanuit.

Een uur nadat we van huis zijn vertrokken, ben ik weer thuis. De kinderen vallen al snel weer in slaap, maar ik kan de slaap niet echt meer vatten. Vlak na het opstaan, omdat mijn tweede dochter naar school gebracht moet worden, zie ik op de Flight radar app dat het vliegtuig waarin mijn oudste zit, bijna langs ons huis vliegt.

“Dat is haar!” roept mijn zoon enthousiast vanaf de bank in de erker en wijst naar het vliegtuig in de lucht.

Ik breng mijn tweede dochter, die aan haar eerste schooldag van haar seniorjaar van de 12de klas begint (6de klas middelbaar onderwijs), naar school. Haar laatste jaar. In 2008 begon ze in pre-KG, de peuterklas, die inmiddels al jaren niet meer bestaat op deze locatie. In deze beginjaren werden alle leerlingen op deze school na drie maanden ineens een jaar hoger geplaatst, omdat de lesstof in combinatie met de leerjaren anders niet overeen kwam met de school in Caïro. Zodoende begint ze nu, eigenlijk een jaar te vroeg, aan haar laatste jaar. De seniors hebben hun eigen uniform. Zij hebben voor de vakantie al met hun klasgenoten een kleur voor hun blazers moeten uitzoeken. Het is donkerblauw geworden. De blazers, zowel voor jongens als meisjes, worden gedragen op een wit shirt of blouse. Eronder een zwarte rok of broek. Zo onderscheiden de seniors zich van de lagere klassen. Het is een mooi gezicht. Jongens en meisjes die zich moeten voorbereiden op een studie aan een universiteit of hoge school en nu vast in nette kleding tevoorschijn moeten komen.

web counter